O, winterschemering
in mijn haar
de geur
van jouw open haarden
samen thee in bed
verwaaid suist de wind
langs lege bomen
kom in mij huizen
voor altijd
jouw zondagskind
Resultaten voor het trefwoord thee
misschien moet je
heel even
staren naar de stilte
even
zeggen dat er thee is gezet
even zeggen,
dat de wind wel waait
ook als de bomen er niet zijn
Hij neemt de vuilnis mee
hij heeft een stapel vuur
op zak thuis drinkt hij
meestal thee maar soms
wanneer het donker wordt
daar in zijn kop neemt
hij een schot het leven
sleept zich voort van
zondag naar zondag
frikandellen & patat
des ’s avonds bij
het voetbal voor
de dag erna
de wagen op
na koffie
hij tilt
gooit weg,
gooit alles
weg en maalt.
Er ligt een zwarte gloed over de hoeve van Speksnijder
Die gloed ademt en zuigt alles op
Toch blijft alles onaangeraakt
Die gloed, die slokt mij op
Ik slok die gloed op
Mijn verlangen te verdwijnen in een diep duister
Doet mij opgaan in die gloed
De zwarte gloed die over de hoeve van boer Speksnijder lag
Deze gloed lag te trillen en te rillen als een onweerswolk dijde hij uit
Ik begreep dat ik hem niet pakken kon
Ik verstond het raadsel dat hier tussen de spanten klom
Een raadsel dat zich kromde en krulde om het schuine dak
Een dak dat beschermde zoals de tijd mij beschermd had
Zonder je aan te raken
Rode koperen draden kronkelen door de lucht
Het is vooral de kleur die mij verheft
In helderheidsdromen aan jezelf ontkomen
Door buiten je voorstellingsvermogen te zweven
Moede maar op mijn hoede verdween ik in ene
Verloren in een onbekende tijd
Tussen mij onbekende mensen
Dwalend over het motief van een uitvergroot tapijt
Ik ben hier aanwezig
Ik heb geen beeld van mijzelf
Alles wat ik zie ervaar ik zuiver
Maar wie verschuilt zich in dit zuivere ervaren
De kinderen spelen met bouwblokken
Voor mij staat hete Ginseng thee
Laat het nu maar los
Jij die niets vast kan pakken
Ik bereik een keerpunt in mijn denken
Dwalend op het kerkhof
Waar wij zoeken naar voorouders en anderen
Vleselijke huizen van onze gedachten
Verteerde huizen die nu zijn verstrooid
Er ligt een zwarte gloed over de hoeve van Speksnijder
Die gloed ademt en zuigt alles op
Toch blijft alles onaangeraakt
Die gloed, die slokt mij op
Ik slok die gloed op
Mijn verlangen te verdwijnen in een diep duister
Doet mij opgaan in die gloed
De zwarte gloed die over de hoeve van boer Speksnijder lag
Deze gloed lag te trillen en te rillen als een onweerswolk dijde hij uit
Ik begreep dat ik hem niet pakken kon
Ik verstond het raadsel dat hier tussen de spanten klom
Een raadsel dat zich kromde en krulde om het schuine dak
Een dak dat beschermde zoals de tijd mij beschermd had
Zonder je aan te raken
Kom je buiten spelen? Bonnie heeft een pop die praat; er is altijd kauwgom
om te delen. Wij zingen liedjes samen, over kopjes thee, de zon die schijnt,
dansen op de maat van haring en Patatjes Met, mijn lievelingseten. Kom je
buiten spelen? Er is nog altijd kauwgom om te delen. Doe je mee? In spring,
de bocht gaat in, uit spruit de bocht gaat uit. Kom erbij! Heb je het koud?
Hier sijn twee sachte, aermuh oooom juh heeeen! Hier zijn wij altijd samen,
niemand is alleen. Kom je buiten spelen? De regen heeft de zon verdreven.
Trek je laarzen aan, dan gaan wij spetters maken. Wolken liggen in plassen
op straat, de lucht valt hier geregeld naar beneden. Daarom vraag ik of ook jij
wilt komen spelen. Werken is niet genoeg, het maakt niet uit hoe hard je
zwoegt. Vraag maar aan je baas, die zit ook het grootste gedeelte van de dag
te lanterfanten voor volwassenen. Kom je buiten spelen? Ik begin alvast.
het was overgebleven van een begrafenis
zo zei ze, onbevangen en oprecht
“zonde om weg te gooien, toch?”
’s ochtends naast de kist
’s middags naast de thee.
wie was die dode, vraag je je af
wiens cake eet je,
in wiens medeleven bijt je?
gele gulheid op wit met grijs
restant teraardebestelling
van besnotterde vingers, en
geur van gedachtenis.
tja, hoe smaakt een uitvaart
van net geleden en berouwd?
ik zag haar kijken
mijn thee werd koud
onmogelijk te slikken
proefde grafgebak
doodsbenauwd.
hommage aan Iris Murdoch
ik zou niet weten waarom ik schrijven zou
heb ik
John, heb ik niet ooit geschreven, vraag ik hem, ik weet hem soms nog mijn man,
als hij me kan vinden en ik mezelf en mijn bril
mijn hele ik en dan de rest ervan kijkt naar hem op en vraagt even of ik het ware
heb ik echt geschreven lieve John?
ik hoor zijn antwoord zittend in het zand dat alleen mijn hand zich nog herinnert, waarheen hij me meegenomen heeft
maar ik weet niet waarom
het zand was vroeger los en niet zo solide als toen de klok plotseling
wil ik mijn platenboek
dus gaan we nu naar huis John, want de rommel weet ik daar en alles nog
en jij zet thee heet het platenboek?
thuis weet ik niet waarom mijn chaos niet vertrouwd, ineens onvast geworden is en dan vouw ik me
wring me eruit ik ga op zoek naar vroegere oevers zonder netten
zijn ze niet meer van de zee
ik roep de hond: Apollo
Bacchus hier!
kijk, de man heeft me gevonden en zet thee
de graaf! ik weet hem
de hemel, lieve John, ik weet je weer, is een diep kasteel op zand gebouwd
soms weet ik Hartley oude vrouw en de meedogenloosheid van tijden
noch het onvermijdelijke alsmaar weer en overkomelijk verdriet
de wanen die monsters oproepen en andersom
en wat er tussen Socrates en Sartre was
ik kan er niets meer mee
het is negen uur en het ronde hoekt, breng me naar bed John
en blijf bij me of ik ga en als ik ga
zoek me dan maar niet
laat me mijn eervolle aftocht
drapeer de zee, drapeer de zee
die van vanochtend maar om mijn lijf dat pijn doet –ja zo– ik dank je
zeg je beleefd goedenacht
ik ga van Bruno dromen
Er rijdt een bus van hot via herrie
gesprekken die nergens naar toegaan
aandoenlijk als kutjes en kalfjes bij de thee
even dacht ik nog aan poëzie
opgesloten in uitgestreken gezichten
haal ik in mijn erker als dromenvanger tevoorschijn
het is de kerstverlichting maar
met van die lampjes die er niet meer toe doen
vanmorgen heb ik alles eruit geflikkerd
als ik mijn goddelijke gang wil gaan
is het zo slecht nog niet bij Superman stil te staan
en ik geef hem mijn zin
poëzie is als sfeer die luchtig om een vinger wikkelt.
Ik zag je direct
Je biogenetisch lijf
pulserend
bij het electriciteitshuisje
Een huid van gedichten
en maar lullen
over zingevingsproblematiek
van je lippen
Ik wou aan ze nippen als Turkse thee
de exotische print
op het roestvrijstalen opbergblik
Geen kik gaf je trots
Zacht als stukgelopen schoenen
mocht ik ezelsoren
in je mondhoek vouwen
Het kwam niet van zoenen
Recente reacties