Resultaten voor het trefwoord tegen

het manifest van de spontane stad – nanne nauta

(te lollig)

In levende lijve kwamen Amsterdammers
de Sint nooit tegen.
Het was een nieuw fenomeen.
Hij kwam als zestienjarig jongen
in het gezin de helpende hand reiken,
ging op zijn step helemaal naar Abcoude
om pannenkoeken te halen.

Je zal zelf zo’n jaar of elf geweest zijn.
Je maakte voor het eerst kennis
met de theorie van het kruipen
van de rode bloedlichaampjes.

Ach, waar het hart van vol is.

verpaupering – hanny van alphen

hier druist de aanpalende muur
tegen alle gevoelens in
van het gewezen patriciërshuis

de dubbele deur – Europees eiken –
met hand gesmede klink
kraakt en braakt wat vocht naar buiten

welk een onverlaat metselt
fabrieksgebakken steen op waalformaat
aan mijn gevel van puur natuur

steen uit rotsen gehouwen
ik ben een monument,
eeuwen adelen in mijn gelauwerde huid

mijn ogen breken, met straffe wind mee
zal ik me wreken, vanaf de vorst
duvel ik mijn dak op die dekselse buur

demente wijsheid – rianne oosterom

Geluk?
Daar is het leven niet voor
zei ze tegen het huis
en tegen de papegaai
bezaaid met rimpels
in de stoel van eenzaamheid

Wat ze was?
Een onleesbare blik
met vergeten ogen
in een sluier van sigarettenrook

Geluk?
vervolgde ze: dat is niet de bestemming
Verlang niet
Dorst niet
Anders ben je veroordeeld tot
eeuwige teleurstelling

De bestemming is
je kruis te dragen

En ik?
Ik heb geslikt en haar Mara genoemd

tegen de klippen op – martin m aart de jong

Hier hangt

een schilderij.
Het hangt keurig recht.
Het stelt een landschap voor.
Met bergen. In de verte
klimt een herder met
een kudde schapen
uit het schilderij.

Eén van de schapen
heeft een blad te pakken
met letters erop geschreven
en vreet het op.

* – berrie vugts

De kunstvluchteling
slaapt onder het viaduct

wekt woede (slapend)
tegen nieuwe windmolens

Het aangezicht ettert babytaal
krast bomen uit

Losgerukt uit andermans tuinen

* – benne

Je plakt tegen mijn verhemelte,
hoger laat je je niet prijzen

mijn gevallen engel met bengels
die me wijzen op je hoogtevrees.

Piemels houden mij eronder,
zonder pik voor mij geen porn;

zulk een vormvaste hoornprik
maakt van mij voor jou geen vrijer

of mans genoeg om het zonder s
en gespleten tong te stellen.

Ik tel af van één tot tien
waarna wij van elkaar niet weten

voor wij onszelf leren kennen
van afgehakte staart tot kop

en al heersen wij al eeuwen,
jij bent mij een hemel waard.

dagen van fijnzerigheid – gerda blees

hoe kleine tegenslagen deuken maken
in een al gebutst mentaal gestel
treinen die vertragen op de warmste dagen
buikpijntjes die zachtjes knagen
tegen een behang van fijn verbaal geweld
de bus die juist versnelt om zich
net niet te laten halen
blikken die misprijzen
vieze mannen die misschien door kieren kijken
(je ziet het niet want je probeert ze te ontwijken)
middelbaar gezichtsbehaarde vrouwen die naar neuken ruiken
naast je oor luidruchtig hete adem snuiven

iedereen is schuldig
niemand kan het helpen
het wachten is op de wolkbreker

tegen de zwaartekracht – frido welker

tegen de zwaartekracht
dat is waar een zweefmolen om draait

en ik maar bellen blazen die wegdrijven
en ik er achteraan gelukkig worden

sporadisch vallen er zebra’s uit de lucht
je ziet ze ook niet aankomen,
gecamoufleerd als ze zijn
en wie kijkt er in deze tijden nou nog ergens van op?