Resultaten voor het trefwoord te

al die willen te kaap’ren varen – maaike klaster

Hoe ik ironie moet spellen, weet ik nog wel,
maar dubbele ironie, die van de Grapjas, Palsjas en Jeruzalem,
gaat mij iets te ver. Is dat niet illusie van de 1- of zelfs
0-dimensionele graad?

De man met de kleine baard die regelmatig met Odysseus uit
varen gaat, lijkt weinig op te hebben met verre horizonten of
hoge bergtoppen die de hemel raken, zit liever pindarotsjes
weg te kauwen met een goede video.
Ja, sorry hoor, dat kan ik ook, het moest eruit. Een inkoppertje,
zullen we maar zeggen. Volgens mij kun jij veel beter als jij
niet steeds de tieten van de meisjes scheidde, je handen af wist
te houden van krap volwassen anorexia patiënten. Een arts
hebben ze niet nodig en een vader hadden ze als het goed is al.
Ik houd van jouw stijl, maar jouw klasse staat mij niet aan.
Misschien dat vechten niet jouw sterkste kant is, mannen in
zwarte pakken het beter kunnen. Ik denk aan twee langharige,
Maleisische broers van Amsterdamse bodem die het nodig
vonden om, met ruisende broeken en wapperende manen, over
mijn solar plexus (vertaal dat maar) te komen stampen. Toen
was ik dertien; nu roste ik ze zo in elkaar. Hoewel ik moet
toegeven dat zij uitermate lichtvoetig waren, hun vechtkunst
haast een dans was. Daarom bleef ik kijken.

het manifest van de spontane stad – nanne nauta

(te lollig)

In levende lijve kwamen Amsterdammers
de Sint nooit tegen.
Het was een nieuw fenomeen.
Hij kwam als zestienjarig jongen
in het gezin de helpende hand reiken,
ging op zijn step helemaal naar Abcoude
om pannenkoeken te halen.

Je zal zelf zo’n jaar of elf geweest zijn.
Je maakte voor het eerst kennis
met de theorie van het kruipen
van de rode bloedlichaampjes.

Ach, waar het hart van vol is.

iedere voorstelling te boven – martin m aart de jong

aanwijzingen voor de regie:

ondertussen in de vroege ochtend
loopt een man nonchalant fluitend
over straat waar een vrouw een hond uitlaat. De hond gaat zitten op een bloem, de bloem verroert zich niet.

tekst:

ik zag zelfs lelietjes van dalen
hun kop omhoog steken uit de meest onwaarschijnlijke plaatsen
een teken dat er altijd nog
omhoog gelikt kan worden
in tijden van crisis

toch goed om te weten
niet waar?

(het doek valt er klinkt
een daverend applaus)

ik heb laarzen om aan te trekken en wraak te nemen – delphine lecompte

De orgeldraaier heeft helaas geen aapje
Geen aapje in een groene salopet
Met een gaatje voor zijn staartje
Dus kan het aapje geen dobbelstenen werpen
Naar imkers met een bontmuts
Noch naar de ontblote schouders
Van over het paard getilde molenaarsdochters.

Meestal zijn het molenaarszonen die
Kop van Jut zijn
Zoals in De Gelaarsde Kat
Maar ik dwaal af
Ik was nochtans zo goed begonnen..

Het begon met een orgeldraaier
Hij stond zonder beroepsvreugde op de dijk
Hij hield niet van mij
Want hij had nog lesgegeven aan mij
Plots verscheen mijn muze
Maar in mijn droom had hij geen twee benen
Hij had een enkel een linkerbeen.

Toch werd het geen nachtmerrie
Niet meteen
Het werd pas een nachtmerrie toen ik wakker werd
Ik werd wakker alleen en
Toen ik mijn muze opbelde hoorde ik
Op de achtergrond een vrouw
Ze klonk Duits, orgastisch, en competitief.

Maar ik geef mij niet gewonnen
Ik lees een sprookje en
Put moed uit de moed van Klein Duimpje
Nog voor de zon ondergaat is mijn muze opnieuw van mij
Of een been kwijt.

ik hou niet van jou, jij hoeft dat niet te weten – ezra hakze

Ik omarm je. Ik zeg de dingen.
Ik vraag je naar je lievelingskleur,
ik doe nog de minste moeite.
Ik hou niet van jou, jij hoeft dat
niet te weten.

We prenten ons in,
dat het zo behoort te zijn,
houden vol dat we namen delen
namen en lichaam

We wijden elkaar in,
ruimen op
wat er nog over is
van ons. We drinken
de nacht
uit, we stellen hem uit.

En achter de waas,
Kennen we het allemaal al,
zijn we
ook niet achterlijk:

We weten, dit is,
geen liefhebben, dit is
stilstaan en gapen.

poëzie – bennie spekken

poëzie is mijn schoonzuster
ze woont alleen in een dorp
veertig kilometer verderop

ze rijdt in haar auto om
uit te zoeken hoe ons volgende
week zonder omwegen te bezoeken

liever te vroeg dan te laat is ze
ongezien onze straat doorgereden

confabulatie – lize schraepen

ik hield ervan als de wind geluid maakte
dan maakte ik tekeningen van mijn voeten
en ooit schreef ik een brief vol muzieknoten
en verstuurde die naar mijn buurman
ik trok zelfs onderbroeken aan
die ik kreeg van de postbode
ik wilde een man zijn,
een man met lang haar
die muziek speelt op de kade
hij zingt voor het egoïsme van anderen
en de schaamte in zichzelf
en als je mij niet gelooft
dan noem ik je vies
en trek ik je kleren stuk
maar ik wil je niet naakt zien
want wanneer ik bloos
dan ben ik te mooi voor jou

het is niet te geloven – joyce de badts

het is niet te geloven dat
de mieren in mij komen wonen

ik zei nog: het is koud hier
het tocht en de druk
is niet te verdragen
de buurt zult u zich beklagen

er is geen loof noch struik of bomen
het is geen leven, voor een mier

ik zag u onlangs uw kind’ren verzorgen
het was een druk soort geluk
u tilde hen op en dan wiegen
u kietelde hen

met honderden armen
toen sprongen zij op zo vrolijk

het is niet te geloven
dat zij

zo wonen
in mij