Resultaten voor het trefwoord tanden

daarboven gaat het alleen om de feiten – pallas van huizen

Het was gedaan
en de kaas stond op tafel.
Eens was alles eenvoudig.
Zoiets als een grote tuin
met allerlei soorten dieren.
Schilfertje voor schilfertje
brokkelt de beschaving af.
Telkens als je dacht:
ja het is er,
het komt goed. –
Stonden er weer tanden op de wacht.

Op de wacht voor oorlog.

babyfoto’s na de sluikstorting van een opgezette haas – delphine lecompte

Ik sluikstort mijn laatste opgezette haas in de tuin van mijn vroegere orthodontist
Mijn tanden zijn nog steeds lelijk maar de orthodontist is gepensioneerd
Na de sluikstorting breng ik een bezoek aan de necrofiele tegelzetter
Hij ligt op de sofa met een gebroken arm, op het gips staan acht trollen in viltstift,
Zeven karpers, en een verkeerd begrepen citaat van een dode Sovjettoneelschrijver.

Ik vraag: ‘Mag ik boven mijn teennagels knippen?’
Het mag, in de badkamer denk ik plots aan de robuuste kreeftenkweker
Die ik gisteren zo onbarmhartig heb afgewezen, hij wilde mijn fiets lenen
Ik verdrijf de gedachte en haal mijn nagelschaartje uit mijn kinderachtige rugzak
Ik knip enkel de teennagels van mijn linkervoet, ze zijn licht, licht als betekenisloze klavers.

Terug beneden warm ik rijstpap op voor de necrofiele tegelzetter
Ik strooi mijn vijf afgeknipte nagels in het pruttelende potje
De rijstpap brandt aan en de tegelzetter vraagt waarom
Ik geen avondcursus paardengebitverzorging volg
Hij denkt dat mijn moeder een manege uitbaat, hij denkt dat ik haar kan opvolgen.

Ik kieper de rijstpap in de vuilbak en geef de necrofiele tegelzetter een chocoladen letter
De ‘S’ van stakker, van staking, van stang, van slang, van slag, van sepsis, van sorry
Maar toch vooral de ‘S’ van mijn moeders voornaam, mijn meest onafhankelijke opvoeder
De necrofiele tegelzetter slokt de letter naar binnen
En zegt: ‘Nu moet je weggaan; ik wil niet dat je hier bent wanneer mijn poetsvrouw komt.’

Terug thuis blader ik in het zwangerschapstijdschrift
Dat ik vorige maand heb gekregen van mijn muze
Het was geen wreedheid, hij dacht echt dat het eindelijk gelukt was
De meest fotogenieke baby komt uit Lichtervelde, ik zal hem niet ontvoeren.

[30-058][1974] – pastuiven verkwil

zal ik vandaag
de dodenrattenlucht
savoureren
als wijnodeur over tong
degusteren

dat herinnert aan
ongekend bouquet
vervliegend na decanteren

de geklaarde asem
dan geroofd als Angels’ Share
door vermaledijde pseudo’s

?

(terug naar de vraagstelling…)

nee
ik poets mij toch de tanden
en gorgel die staarten
door het putje

geologen 101 – mark opfer

Ik vind je meisje dom
met mooie ogen
die een watersteen aflikken

Ik vind je steen hetzelfde
als een snoepje
opgedirkt in rozebrilpapier

Geef mij maar ruw de brokken
hangend aan de tanden van de modder

Zij vertellen mij een
puur verhaal

december – p. krauwinkel

De dag kruipt gestaag voorbij

Tanden bijten in de wintertijd

Gelaagd gelach van vreemden
sluipt door de kroeg en vergeet:
waar ik was en hoe ik heten

Buiten wordt de kou mij steeds
vreemder en de mensen op afstand
zijn bezig met hun verval

Ze dwalen door de stad
terwijl ze lachen en zuipen

De wind beukt de ramen
en fluistert de steeds dieper
wordende duisternis

Straks ga ik slapen
en ontwaak ik
in het nieuwe jaar

Als de straten bezaait
en rood zwijgen
over afgelopen jaar.

afzetter – roop

in het zog van mestpraam voorwaerts
krimpt de stad tot horizon
het land schreeuwt om zijn stront

schipper kakelbont fluit liedjes
van het bomen en de lage mist
ze dragen ver waar verder
niets en niemand is

met vier tanden schept hij
zijn lading door de losse grond
om naar af terug te keren
het is gedaan en nu
moet het verteren

tame impala – mattijs deraedt

De gouden echo door de grot
De oranje grot en hemelsblauwe lagune

De hoge dronken stem trilt nog na
Geen knijper te bespeuren op deze banden
Een stem als rook, grappige rook

Als een moderne sjamaan staat hij
Onder dit bijbels gewelf
De atmosfeer omarmt hem, geeft hem ruimte

Zijn lange gewaad mondt uit in tongen
Gulzige pythons die zwaar worden van het blauw
Tussen zijn haren weeft zich een band
Een regenboog, een vloeibare pijl

Ronde tanden in een kleine mond
Een zoemende wolk
Grote ogen, zacht gelaat, kleine kin

De gitaar rond zijn hals lost langzaam op
Zweeft weg

spiegelmaan – mattijs deraedt

Honderd witte bellen bevolken de nacht,
klitten samen als bubbelpapier.
Uit de watten komt de brul van de cheeta
tevoorschijn, tanden en tong suizen ronkend
voorbij het nest van de ekster.
Verzamelwoede huist in stalen schedels
van kleine knaagdieren.

Een tinkelende rattenkop slaat dubbel en tolt
door de bladeren, recht in de mand van een late fietser
met grijze en gouden lokken.

Achter deze gevels woekeren tuinkers en sperzieboon,
slapen oud en jong, vergeet men te dromen,
slijpt men nagels tot scharen, likt men yoghurtpotjes
vol kwijl en raspt men meloenen tot stof.

’s Nachts slapen, ’s morgens slaapwandelen en in de tussentijd
wandelen. De zwarte krassen van de zomer smeulen
door het geelgeblakerde gras, onze neusgaten in, mengen zich
met de schuimende rook, beukend in onze longen
als in een afgesloten grot.

overgang en ooit – dio the cilany

blad en in tegendeel
winterland en andere uitwassen

wasem aan de binnenzijde van het torso
rijp rond het hart en een ijzig hoofd

vergeelde tanden bijten zich vast
in oud groen en bloesem

genadeloos in haar genade
roerloos in bloei

met ons de zondvloed – jelou

We hebben brood gedeeld
in kilometerstanden

Ik hapte jou , jij mij
en boter smeerde vegen
langs de ruitenwissers

We zwaaiden naar twee
dooien, de lach verstopt
in onze handen

Sporen zweet ontnamen
ons het zicht, maar jij
was wijs en likte alle ramen

Je kuste mij komijnekaas
al had ik geen verstand
van mode

Ik had mijn eigen tanden nog
en jij je acculader.