schuw mij even niet
in het flitslicht schuilt een leven
de vleugels van een veulen
de leugens van de rimpels
het simpel dartelen van een vrouw
zwart is slechts een schone schijn
waarin een jeugd verdwijnt
schuw mij even niet
in het flitslicht schuilt een leven
de vleugels van een veulen
de leugens van de rimpels
het simpel dartelen van een vrouw
zwart is slechts een schone schijn
waarin een jeugd verdwijnt
Ik ben de lege man.
Het kader zonder kleur.
De leeg geboren, nooit gevulde.
Ik kreeg
van moederszij niets mee
van vaderskant tekort.
Ik nam alleen maar ruimte in
als bewegende kledij.
Mee deed ik nooit,
dreef nooit iets aan;
ik vulde slechts wat foto’s op.
Ik had ooit tijd (later niet meer);
de jeugd was,
onder zich de toekomst een vangnet,
mij een blinddoek.
Ik ving nooit wijsheid.
Nihil geleerd en meer vergeten,
bleef ik geestloos medium.
Ik waai met alle winden mee,
geef iedereen gelijk.
Principes laat ik los
als hagedissenstaarten.
Minder dan niets
ben ik wat overblijft,
als alles weg is.
ziehier het leven
van Drimbel en kater
geschift en geperst
twee druppels in ‘t water
de bruggen, de wegen, kroegen en stegen
overal rotzooi en altijd weer die regen
verdomd het is waar, zuiver en klaar
mijn kater en ik zijn beiden halfgaar
van ’t vreten uit blik, ’t schooien op straat
het licht was mooi maar kwam te laat
ziedaar het einde
van Drimbel en kater
oh ironie,
slechts druppels in ’t water
Een kind kan de afwas doen zei moeder altijd.
Ze had er tenslotte negen,
waarvan zeven Assepoesters die het niet waagden
de spiegel te breken.
Moeder hanteerde de harde leer,
geen kans voor meisjeslijven om verschoond
te blijven van oorvijgen of wilgentenen.
Zij waren slechts werkbijen in de raat van elf.
De twee godenzonen, hen ontbrak niets,
zij speelden uit en thuis.
verlangen heeft geen vorm
geen naam en geen bezit
slechts een chaotische beweging
van de God tot wie ik bid.
verlangen geeft het universum
de zin waar het om vraagt
omdat de drang naar ordening
verlossing in zich draagt.
verlangen leeft in vrije energie
als instabiele kracht
die zichzelf nooit zal vervullen
want wanorde is macht.
liefdevol en onbaatzuchtig
is de wording van het evenwicht
verlangen
naar gestemd geheel
dat onbewogen
onvolkomenheid verlicht.
Sinds ik de boomgaard beheerde,
vat ik ook in het hart van de stad,
omgeven door grimmige winters,
post onder een boom.
Laten zich mijn gedachten vertakken,
mijn herinneringen bloesemen,
laat zich hars uit de snijwonden lopen.
En niets deert in het tranen,
slechts de tijdlijn verkeert,
ik ben oud met de oudsten,
verjong met de voorbeeldige boom,
tel als de boer mijn gezegende kloten.
verlaten van alle redelijkheid,
boos, opstandig,
ons tot het laatst toe
tot last zijnde,
is van ons heen gegaan,
vol wantrouwen
jegens het hiernamaals,
deze mens.
onwaardig en onvredig.
geen lichtend voorbeeld
slechts de doodangst
mede gedeeld.
Ik heb vandaag weer niks gedaan.
Ik heb vandaag weer van alles gedaan.
Ik deed het allemaal met volle overtuiging halfslachtig.
Ik lachte, maar met reserve.
Ik zat, maar niet erg rustig.
Ik legde me neer op de bank, mijn hoofd bij onaanzienlijkheden.
Ik koester – ziehier, het bewijs – de zegenrijke toestand van de irrelevantie.
Ik koester het bijbehorende gevoel uitgerangeerd te zijn.
Ik ben dat ook werkelijk en zoek slechts het succes
één verdwaalde fan te hebben.
Ik doe mijn best voor dat specifieke succes.
Maar ook weer niet té…
Dat komt: die ene fan is verzot op mijn nonchalance.
In die nonchalance wil ik tot mijn laatste snik betrouwbaar zijn.
Mijn handje slap over de leuning hangend, mijn ogen lodderig.
Kop in een wolk van vage zegetochten.
ik zocht je gisteren toch echt op
hoorde je kraken waar
verroeren een bewegingsloze
holte voorspelt en waar
na verloop van tijd
huid en laken veinzen
samen te zijn, waar
het hoofd op het kussen
onafwendbaar
al doe je nog zo stil
kraakhelder en kreukloos
gaan ten onder aan
droom en werkelijkheid.
waarom zag ik dan niet
een omgewoeld ledikant maar
een onbeslapen plaats waar
keurig recht, koud en glad
ik naast stond en
slechts een holte waarnam.
Kijk mij eens functioneren!
Precies op tijd loop ik door de draaideur
en begroet de receptioniste op een wijze
die het perfecte midden houdt
tussen interesse en gezonde afstandelijkheid
en zie mij zonder problemen in de lift omhoog zoeven
te midden van vage bekenden
die ik in een kloeke mix van charme en neutraliteit
hun eigenwaarde volledig laat behouden
en neem waar hoe ik op de juiste etage
de koffiemachine passeer
en niet eens hoef te spelen dat ik dat ding niet zie staan
in mijn tomeloze drang het meest werkzame te doen
kom ik aan bij mijn bureau
en groet de naburige collega’s
zo natuurlijk
dat er geen complicerende factoren voor hen bij komen
wat in mijn beoordelingsgesprek welwillend werd betiteld als
‘een gemeende en prettige vorm van collegialiteit’
kwalificatie die mij meer salaris en aanzien bezorgde
reden dat ik nu met een vrolijke zwier
mijn jas aan de kapstok hang
mijn handen wat verder uit mijn mouwen steek
met een tevreden blik om me heen kijk
in de wetenschap dat ik ben aangeland in een positie
die als voornaamste eis stelt
niet de verkeerde vragen op te werpen
of onhandige opmerkingen te plaatsen
een taak die ik mezelf wel tot een goed einde zie brengen
te beginnen met nu
als ik mijn hand op de schouder
van de junior verzekeringsagente leg en zeg
‘ik hoop dat er geen problemen zijn en alles naar wens verloopt’.
Zodra ze omhoog kijkt
lees ik in haar ogen de gedachte
dat ik inderdaad ongelofelijk aan het functioneren ben
voor het bedrijf
en voor haar.
Ik bedenk dat er slechts een marginaal verschil bestaat
tussen functioneren
en klaarkomen.
Recente reacties