1.
In dit samengepakte geheel aan cellen
zit ik mij epitheel te vervelen, vervel ik
razendsnel, laat ik het met mijn schilfers
sneeuwen.
Alles is zo helder als kristal, zo scherp
dat ik bijna niet meer hoef te kijken.
Dit heelal bestaat uit gruis en glas en ijs.
2.
Zie je niet hoe doorzichtig mijn zeil is,
hoe lang geleden al ik zo dun tussen
de werelden geworden ben?
Eén ademteug, een laatste ademhaal,
dat ene zuchtje wind en daar ga ik,
een dooiend ijsgordijn dat, losgeraakt,
nu wegwaait met de tijd.
3.
IJspegels smelten zich een langer leven.
Zo vloeibaar, en naast elkaar, wil ik ook bestaan.
Recente reacties