Ik ben een oceaan,
Die de druppels is
Van vele momenten
Ik ben een oceaan,
Die de zeeën bevat
Van vele tranen
Ik ben een oceaan
Niets liever, dat je zwemt
Als in een onbekend avontuur,
Niets liever, dan een zacht fundament
Waar je op kan rusten in het late uur,
Niets liever dan dat
Maar, op de bodem,
Liever geen
Verdroogde,
Uitgeputte,
Verzonken schat
Resultaten voor het trefwoord schat
worden doet hij niet meer
Al zijn er huiden genoeg
streeploos wit, de haren verlicht
honing stroomt en koude voeten
zij passeren zijn gebarsten deur
kloppen soms, klingel meneer!
Een zwaar voorhoofd en spikkels
vuur, een tel bloed dat gonst
zijn ademhaling bevroren
O schat, o jonge klaarheid
‘t zachte in haar ogen, vluchten
voor zijn schaduw daar is
Nee, je bent er nog niet, ook niet in mij.
Al kan ik een lange tienerjongen mama
tegen mij horen zeggen. Bestaat zoiets?
Zien wij elkaar op een dag onder- of
bovenaan een trap? Heb ik zin om jou
te dragen? Mag ik mij zoiets afvragen?
Het spijt me dat ik mijn leven lang zo
stom ben geweest, maar ga vanaf
vandaag maar bij jouw vader klagen.
Die gedraagt zich tegenwoordig als de
kledingloze keizer. Ja, schat, net als jij
had ik een wakkerder iemand verwacht,
maar ook ik heb liggen slapen.
Weet je dat ik jou zag, in het echt? Al
zullen er mensen zijn die mij voor gek
verklaren. Dat doen ze waarschijnlijk
toch al. Jij reed op een crossfiets door
de fontein op het plein en keek om je
heen als iemand die het – godzijdank –
nog niet had begrepen. Ik lachte hardop
en dacht: ”Goed zo, jongen, laat maar
zien hoe het hoort!” voordat jij je
zeiknat en triomfantelijk omdraaide
om diezelfde route door dat uit de
grond spuitende water nogmaals, maar
in tegenovergestelde richting, af te
leggen. Je keek er zielsgelukkig bij.
Bij nader inzien werd jij helemaal niet
nat, niet van water, want die fontein
was er wel, maar jouw lichaam nog
niet, en die fiets moet ik nog kopen.
Het leven is mooi, lieve jongen, dus
dat wil ik jou dolgraag geven, maar
zonder jou vind ik er steeds minder
aan. Ga maar vast bovenaan die trap
staan, dan kunnen wij zien wie er
eerder is: jij beneden of ik boven.
Ga ook maar aan je vader vragen
waarom hij zich als zo’n ongehoorde
klootzak heeft gedragen. Je weet al
waarom ik zo’n verschrikkelijk
kutwijf ben geweest.
Met spoed geschreven
Als ik niet schrijf, ga ik niet dood, word ik niet gek,
maar iets blijft achter, in gedachten, in de tijd.
Hoe kan het dat ik van jou hou alsof jij mijn man bent;
ik jouw vrouw, de jouwe, zonder dat jij weet dat ik het
ben die deze pen vasthoudt? Jij hoort bij mij. Wist je
dat? Hoe hebben wij deze hartstocht, verliefdheid,
kunnen verliezen nog voor wij vrienden, kameraden
werden? Mijn liefde voor jou gaat dieper dan die ene
onderzeeër, dan die ene zeemeerminnenduikvlucht die
ik nam. Hoe kan dat? Ahoy, Kaptein Nemo, wij gaan
aan land, dus niet in de diepte kijken. Wees niet bang.
Ik houd je vast, lieve schat. Jij bent en blijft mijn hart.
Als jij straks van die onderzeeër in een zeppelin
overstapt en in de trek van West naar Oost mijn huis
ver beneden je liggen ziet, dan zwaai ik deze keer
niet. Ik huil te hard. Al mijn tranen stromen naar die
zee van ons. Ik had geen idee dat dit bestond. Het
liefst was ik daar gebleven, samen in dat grote water,
jij en ik alleen. Wist je dat jij één van de redenen bent
dat ik leef en steeds opnieuw wil blijven leven? Dat
zo’n uitspraak intens overkomt, kan mij niets schelen.
Ik mis je, maar als je denkt dat dit een afscheid is,
vergis je je. Niemand heeft mij ooit zo goed begrepen;
niemand had mij zo mooi beet. Ik hoop dat je dat
weet; dat jij dit leest. Ik voel je steeds. Laat alsjeblieft
niet los, mijn allerliefste kameraad, mijn stille
raadgever, mijn zwierige vierkwartsmaat. Jouw pijn
kan ik hebben, maar de mijne verscheurt mij soms.
Ja, je kunt wel zingen schat, maar hebt voor jouw medezangers, -mensen
bijzonder weinig oog of oor, waardering of aandacht, zoals wij dat noemen.
In de krant stond een interview met jou waarin jij koelbloedig van jouw
hoge toren blies, als een ijskoningin op haar troon gezeten. Nou ja, een
klapstoel was het. Met welke bedoeling? Om ons te laten weten dat jij
zo’n zeldzame kunstenaar, een bijzonder bekwame artiest met een kut bent?
Wel ja! Misschien ben je op zoek naar een vader, een papa. Dat zijn er wel
meer. Zonder vader verder leven is geen verdienste, maar een gegeven.
Daar win je geen zieltjes mee. Jij wel? Prima. Bedenk dan in ieder geval
dat de mannen die jij uitkiest om jou Groot en Heel Belangrijk te maken,
je kent ze wel, eigenlijk op minderjarige meisjes geilen. Wie ben jij?
“Ik ken (bijna) geen vrouwen die iets kunnen.” was wat jij in dat interview
zei. Goh. Ik ben een vrouw en ik kan een pen vasthouden en deze alfabetische
taal op papier zetten; ik kan op mijn knieën een man zitten pijpen – of ik dat
goed kan, is niet aan mij; ik kan mijn eigen reet afvegen. Wat kun jij? O ja,
zingen, dat was het. Nee hoor, lieverd, ik vind jou niet zielig en je hebt niet
heel veel meegemaakt vergeleken bij andere mensen. Wij maken allemaal
vanaf het moment dat die ene eicel zich door de zaadcel van haar keuze met
liefde heeft laten penetreren heel veel mee. Of wij bereid zijn dat ten volste te
beleven, is in wezen het enige wat telt.
Ik weet het, schat, jij zat al heel vaak bij Matthijs van Nieuwkerk aan tafel en
hij kan het weten! Wat heb ik te vertellen? Niemand kent mij! Maar ik ken
Matthijs van vroeger, toen ik niet bij hem, maar hij bij ons thuis regelmatig
over tafel ging, als de protegé van mijn vader, die chef van de kunstredactie
was bij dezelfde krant waarin jij alle vrouwen uit jouw omgeving en ver
daarbuiten, behalve jouzelf en jouw moeder misschien, triomfantelijk onder
hebt zitten kakken. Die vader van mij had vaak het hoogste woord, net als jij,
maar hij kon schrijven, leerde Matthijs het journalistenvak, vertelde ons
‘s avonds verhalen over zichzelf en zijn collega’s, ook over Matthijs, die hoorde
erbij, daar aan die Amsterdamse tafel in het hart van de Bijlmer. Juist, daar
woonden wij en zo kwam Matthijs ‘s avonds voorbij. Volgens mij heeft de beste
man nog eens tijdens een huisfeest van mijn ouders met smaak staan smikkelen
van een lekker gevuld eitje dat ik als negenjarige klaar had staan maken.
Vroeger hoorde Matthijs bij mijn vader, in mijn beleving als kind. Nu niet meer.
Toen mijn vader stierf, deze maand achttien jaar geleden, sprak Matthijs op de
begrafenis. Hij vertelde over de vriendschap die zij hadden als collega’s, over
die lange vader van mij met dat belachelijk kleine, plastic koffertje dat hij
gekregen had van mijn Zeeuwse oom die veearts was, waar medicijnen in
bewaard werden voordat mijn vader het een nieuwe functie gaf. Mooi vak,
veearts. Mooi landschap ook, daar in Zeeland. Mijn vader dus, die zelf met een
ziekte leefde, maar daar nooit over schreef. Een ziekte die schijnbaar ook in mij
huisde en waar ik als negentienjarige in mijn eentje mee achterbleef nadat ik
samen met met mijn broer, zusje en wat ooms van mij de kist met het lichaam
van mijn vader, in gedachten op hem scheldend, over een natgeregend
begraafplaatspad, onder een blauwe lucht met felle zon en witte wolken naar
zijn winterse graf heb gedragen. Wat waren hij en die die klote kist zwaar! Hij
had zichzelf moeten dragen, daarom schold ik zo op hem; niet omdat ik hem
mijn liefde wilde onthouden. Hij was weg, maar die ziekte bleef en ik dacht nooit
meer verder te kunnen leven. Volgens mij heb ik hem een klootzak genoemd.
Schelden op iemand die je lief, maar die dood is, terwijl je diens loodzware lijk
voortsleept, ken je dat? Kun jij dat? Ik deed het. Zet er maar bij, op mijn lijstje.
Bij die tafel waar het allemaal om draait hoef ik dus niet aan te schuiven.
Uiteindelijk schuiven ze allemaal aan bij mij en kom ik zelf veel meer te weten.
Over welke artiest een kleine piemel heeft bijvoorbeeld. Iets wat je als achtjarige
niet al hoort te weten, maar ik wist het. Dat werd mij verteld tijdens het eten.
Hoe mijn vader dan wel niet heette? Ga dat maar aan Matthijs van Nieuwkerk
vragen. Er was een tijd dat ik hem papa noemde.
annalen en kronieken
gevuld met heldendaden
getuigenissen van moed
zijn er geschreven, over mij
hoe ik De draak bestreed
een schat veilig stelde
stamoudsten beschermde
en mijn onsterfelijkheid
in gevaar bracht door krijg
het Hooglied van mijn passie
voor de deerne in de toren
heur haar precies lang genoeg
haar meenam ins Blaue hinein
de golven van overmacht
bereed als een ridder te paard,
ja, die epische daden
zijn beschreven in annalen
en kronieken die getuigen
kent u die geschriften?
of speelt het zich allemaal af
in mijn onbewuste fantasie?
Ze zal niet
vergeten hoe het begon
dit hurkend zoeken
in ’t veld vol klavers
een schat vergaard,
het groene klaverkruis
in ’t leergebonden
boek bewaard.
Voor later.
“Zei pappa, of was ’t mamma?”
(‘k was vier en weet ’t zo goed niet meer)
Zeewier zilte pier
dit bleke strand
muziek ruist in schelpen waait
een mateloos ogenblik
de duif in haar vingers fladdert
rust in een blauwe wolk boven zee
’t Woord kleur bekent.
wat ik van mezelf mag
twee flesjes per dag
maar er is meer
die heeft ze verstopt, de schat
anders gaat het op en
dat staat zo armoedig
als er bezoek is
als er bezoek is
in het schuurtje
onder een laag stof
Kin zakt iets, ogen taxeren,
waar klappen vallen, linkse
hoek direct, uppercut raak.
Steeds boven de gordel, ja?
Niet persé uit overtuiging
spant lichaam in kostuum
leunt voor instappen, schat
zijn tegenstander en vertelt
hoe nauwelijks ingehouden
dreiging het juiste verhaal
voor elk van kwadere wil is.
Zaken dienen snel gedaan,
nederlaag neemt geen keer
in wereld zonder winnaars.
Keus? Hij bepaalt de keus
en kiest voor de biljartkeu,
klaar en kortaangebonden.
zeker is het gaat met mij
niet goed jij bent lief
de katten ook maar
ik ga dood
dat verrast je schat
er is slechts rust
geen redding voor dit
anker van een lijf
geschapen om te zinken
rol me naar de kust
van niemandsland
laat het water doen
wat water doet
dan ben ik vrij
Recente reacties