Resultaten voor het trefwoord roop

lepelstelling x n – roop

lepels johma dubbelzijdig scheppend
acht caviteiten in eenheden van honderd
met een tolerantie plusminus vijf procent
verpakt in doos vierhonderd twaalf met lepelzak
zevenhonderd achtennegentig b
in dertien lagen van acht

drie monsters per wacht
vijf stickers vijf dozen
vijf dozen een laag
vijf lagen een pallet
expeditie
plastificeren

een blik
op de stenen tafelen
van het wegwerpservies
in betrouwbaarheid ligt onze kracht

een peuk per uur van werk
krijg je kanker en op naar
regel een ontsnapt en ontdacht

vliegen – roop

kijk me staan hier op die foto
heb ik nog mijn zondags jurkje aan
ik lach wat tandloos sleep een pop
mijn haar in pippi-langkousvlechtjes
die ik later niet meer wilde
pippi is voor kleine meisjes
ik werd groter ging naar school
leerde schrijven rekenen is nooit
mijn sterkste kant geweest ik droomde
van de batavieren die bij lobith
binnendreven en bij leiden mondden
in een noordzee zonder overkant
alle batavieren hebben vlechtjes
zei mijn moeder maar die wilde
doodgewoon geen klitten kammen

de huishoudschool de derde klas
de tweede keer de laatste want
de hema lonkte eigen geld een
toekomst tussen rookworst ondergoed
cosmetica mijn roodsatijnen broek
glanst in de zon en let eens op
die poedelkop was het anna
of agnetha die me inspireerde
ik weet niet meer ik leerde koken
kreeg een twee in aardrijkskunde
snapte niks van algebra maar mama
zei dat is niet nodig kassa’s
tellen zelf een knappe meid als jij
heeft zo een vent die voor je werkt
en vergeet de rest maar lekker kind

daar staat hij in zijn bakkersbroek
tegen zijn kreidler op te glimmen
hij liep wel tachtig zei hij trots
probeer dat op zo’n puchie en je
ballen trillen vierkant door je strot
om van yamaha helemaal te zwijgen
piloot wilde hij worden ook als
dat moeilijk was met lts maar in
het leger kon je alles worden wat
je wilde als je dat maar wilde
stond de hele wereld voor je open
we zouden op mallorca wonen en
de hele dag niets doen later met
het geld van vliegen en van mijn baan
als mannequin voor marie claire

hij droeg zwart en ik was in het wit
in juli onder een hemel zo blauw
als de familie van het paar dat
waren wij het stralend centrum
van een wereld die bestond uit ons
en later ook de voetbalclub alwaar
hij sluitpost steun en toeverlaat
bij lage ballen ietsje minder stond
er steeds liet nooit een zondag schieten
verder zat hij thuis als hij niet werkte
en las wat over vliegen tot eeuwig
passagier verdoemd want dioptrieƫn
worden nooit piloot we gingen vrijdag
wel eens bowlen drie vier keer per jaar
wat drinken zonder werk of club

deze is van vorig jaar wat zijn we dik
we trouwden niet om af te vallen en je
wordt geen doelman om te veel te lopen
we lachten wisten niets twee weken later
werd hij aangereden ’s avonds toen hij
terugkwam van zijn werk een lekke band
en regen werd de wao het geld
werd krap wel had hij nu veel tijd
las alles over lindbergh de gebroeders
wright de uiver boeing al wat vloog
legde zijn boek dan peinzend weg en keek
naar buiten naar de eindeloze lucht
op gister na toen stond hij op en ging
naar buiten naar de brug spreidde zijn armen
ogen wijd open voor zijn eerste vlucht

dat doen wij toch ook niet – roop

of dat leuke tibetaanse jochie
met die jerrycan waarvan jij zei
dat het op de dalai lama leek

het heeft zich midscheeps overgoten
en is voor de vrijheid zingend
door het personeel geblust

derdegraads verbrand waar roken
en open vuur zijn verboden dat is
tachtig euro en een bootverbod

en die man waarvan jij zei dat
zou jij ook eens moeten doen
niet scheren hij was in de bus

knoopte zijn kleding open
en toonde zijn bommen
schreeuwend dat het hem allang

niet meer kon verdommen
want zijn land was bezet
en nu had hij geen hart

hij is nog voor het dorp
ontscherpt geen papieren
en meneer reed ook nog eens zwart

thuiszorg – roop

je gaf de kat haldol
het beestje loopt nu wankel
voor het raam heen en weer
hij jaagt niet maar klaagt niet
want hij kan geen van beide meer

de goudvis kreeg zopiclon
en slaapt nu hele dagen
onder zijn kasteel hij heeft
vreetaanvallen en gordijnen
want het licht werd hem te veel

met dank aan seroquell
is de hond van zijn psychose af
hij gelooft de maan nu wel
maar kan sowieso niet meer
dan een maal daags een moede blaf

de hamster kreeg de alcohol
en met de kolder in zijn knaagdierkop
rent hij achter zijn flesje aan
tegen zijn molentje op

ik ben clean zeg je terwijl
je de ficus librium voert
maar als ik zo om me heen kijk
gaat het met de rest erg beroerd

afzetter – roop

in het zog van mestpraam voorwaerts
krimpt de stad tot horizon
het land schreeuwt om zijn stront

schipper kakelbont fluit liedjes
van het bomen en de lage mist
ze dragen ver waar verder
niets en niemand is

met vier tanden schept hij
zijn lading door de losse grond
om naar af terug te keren
het is gedaan en nu
moet het verteren

apocalypso – roop

groeten uit het einde
van de wereld aan zee
het weer zat vandaag mee
twee cyclonen en het water
dat god met blote handen deelde

morgen zijn er plagen
en de pianist heet dante
maar pa gaat achteruit

nu is hij weer vergeten
herrijzen aan te vinken
dus na vrijdag zijn we er niet meer
zorg jij dan voor de planten

vertrek uit de tropen – roop

een handgeknoopt strand
onder een blauwe zon
twee brekers op drift

er was een eiland
na honderd jaar zwemmen
jij schreeuwde mayday
ik sos
we werden een
we werden zo veel

de zon vergeelde
het strand kreeg vlooien
een storm sloeg ons uiteen

in mijn verte weet ik nog
de warmte van die koude ster
en dat we nooit stierven
we gingen

aqua vitae – roop

zeker is het gaat met mij
niet goed jij bent lief
de katten ook maar
ik ga dood

dat verrast je schat
er is slechts rust
geen redding voor dit
anker van een lijf
geschapen om te zinken

rol me naar de kust
van niemandsland
laat het water doen
wat water doet
dan ben ik vrij

trouwe vrienden – roop

vandaag gebeld door c.
hoe het me gaat
wat zal ik zeggen

ik klaag niet maar
het doet pijn het is
veel wordt maar meer
en komt niet los
de doden jagen
door mijn kop

ik wilde nog vragen
of ze er zal zijn
om me te dragen
maar de hoorn lag er op

spangerweg – roop

een elektrische stoel
het centrum van een cirkel
bruine gaten hier rookt zij
haar laatste wensen

iemand vraagt of het goed is
iemand vraagt wat er moet
goed is alleen de stilte
en er moet niks sinds

als je er niet bent ben je weg
dat schrijven de peuken
in het kleed aan haar voeten

straks gaat ze mee met de rook
in het blauw zal ze wonen
thuis waar ieder al is