Resultaten voor het trefwoord rode

voorstelling van een portret – jessica bakker

Deze voorstelling is een portret van een snoeshaan
Een man die ik herken
maar toch, weer vergeten
Klein
van zijn stuk zit hij verstopt
achter zijn snaren
Hij beroert ze zacht en mij
laat hij achter met open jas en ongekamd

Het was vroeger, hij zong
te vroeg
leed zijn leven
en dronk zijn ruggengraat waterpas

In een krant stond zijn dood geschreven
Hij viel eindelijk samen
Met een schaduw in zijn schoen verzon hij mij
met een zoon en man en het rode fietsje in de gang

ein deutsches requiem in het concertgebouw – manja croiset

in de pauze van het concert
slenter ik door het gangpad
een stem achter mij mag ik even passeren
met een “pardon” doe ik een stap opzij
de niet onaantrekkelijke man (leeftijdgenoot
of een fractie ouder) zegt
u liep zo charmant midden op de rode loper
eerder schreef ik iets dergelijks
maar dan als fictie nu waar gebeurd
maar déze korte “ontmoeting” heeft geen vervolg

adder in knopenwinkel en op picknicktafel – delphine lecompte

We negeren de dode adder die op de picknicktafel ligt
Naast de dode adder liggen er twee telefoonboeken
Jij neemt het meest recente en ik blader in het oude
In het oude telefoonboek leeft mijn grootvader nog
Zijn minnares ook, ze had rode haren en ze pelde garnalen.

Ze had rode haren en ze kon een struisvogel in existentiële nood imiteren
Pas vele jaren later besefte ik dat ze eigenlijk de spot dreef
Met het orgasme van mijn grootvader, de ondankbare teef
In jouw telefoonboek staan een schrijnwerker en een oncoloog
Die dezelfde voornaam en familienaam dragen als je enige schoonbroer.

Je zegt: ‘Ik ga iets eten achter die boom daar. Die boom met de gekerfde initialen
Van je hatelijke moeder die mij gisteren in de knopenwinkel straal negeerde…’
‘Wat deed je in een knopenwinkel? Ben je opnieuw verliefd op een knopenverkoopster?’
Vraag ik ongerust, maar je bent al verdwenen met de laatste sandwich achter de stronk
Ik eet een augurk met lange tanden en achteraf pook ik met mijn zure wijsvinger in de adder.

Hij wordt levend of hij ontwaakt
Hij is vrouwelijk en zij bijt mij
Ik krijs hoger dan gewoonlijk, maar je blijft verscholen
Een normaal gezin dat net is toegekomen snelt ter hulp
De blakende moeder voert mij naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis.

Onderweg vraag ik haar of schijn bedriegt
Of de gezinsleden binnenshuis manipulatief, rancuneus en giftig zijn
Of de normaliteit een dun laagje vernis is
De blakende moeder snuift misprijzend en sist:
‘Dom wicht, we zijn geen gezin; we zijn een toneelgezelschap. Maar jij krijgt geen vrijkaarten.’

de afstand is zichtbaar – pallas van huizen

Weggestopt in een glas,
de zilte tranen,
de onschuld van een man,
als zwarte ogen achter rode gordijnen,
zware schouders,
een tel van onbalans,
was zijn vrouw maar hier,
verloor hij zichzelf zonder inzicht,
zienderogen wegkwijnend in teren taal,
druipt haar liefde langs de hoorn,
de donkere eenvoud van verlangen,
waar houten tongen afstompen
tegen ijzeren idealen,
ze was geen gangmaker,
maar raakte me
in haar vertraging.

doe maar rode wijn – bert de kerpel

In de coulissen van het kousenparadijs
resten enkel doorgewinterde stopsters
die gaten en ladders van garen voorzien,
zodat men via die laatste de upper class
op een voetstuk kan bedienen met pladijs.

Onder hen hebben de meesten in jaren
geen tijdloze films meer gezien, laat staan
een band gehad met minderjarige minnaars.

Hun mannen, kompels uit de jaren zeventig
onthoofden de dame met testamentresten
van een rist ontheemde kameraden.

de rode stad – b. vogels

er hoeft geen kraag omhoog
iemand die langs ging heeft haar gezien
in de schemer van rood licht

is zij verdwaald achter grijze gordijnen
zijn de straatstenen haar laatste uitzicht

hier past enkel modder bij
druil en vuile dingen

het rood zou haar kaken kleuren
bij het daglicht van de mensen

heeft iemand vuile was

2012 – maaike klaster

Die zomer ben ik in een spelonk met heldere, rode honing gevallen,
terug naar huis gezwommen, heb ik mijn vingers, tenen afgelikt,
de rest van mijn lichaam af laten pellen en mijn gezicht te drogen
gelegd in een bloemenpers, waar jij het na jaren herfst terug zult
vinden naast een madeliefje en een klaverblad geplet, op een vel dat
van geronnen rozenbottelbloed is doordrongen. Lachend en wel.
Dat is hoe goed jij je voor jezelf wist te hoeden. Dat is hoe ik bloei.

* – berrie vugts

In een rechtopstaande metalen cilinder in mijn keuken zitten
een zwarte, gele, lichtgroene, lichtblauwe, rode en mauve mok

Die mauve mok is veruit mijn favoriete mok en berg ik
na de afwas altijd onderaan op

De rode is voor wie ik heimelijk liefheb.

Ze passen perfect in die cilinder, mijn mokken, in elkaar.
Mijn mauve mok heeft een oor als de andere, toch is het

Mijn favoriete oor. Ik praat ertegen, tegen dat mauve oor,
dat niks hoort maar nauw luistert.

Niets dan een gat is het waardoor je alle kleuren kunt zien die
je maar wil, een gat als een oor van een mokken mauvehoofd

met witte bovenrand, gewoon een reusje in mijn hand. De visite.
De visite krijgt nooit de mauve mok, ik geef ze allemaal namen,

die andere mokken die mijn bezoekers dragen.

Als iemand stout is geweest sneuvelt er tijdens de afwas wel eens een mokje
Vanochtend was het de rode en bleef ik achter als geboren met mijn mokken

Op een goeie dag schilder ik ze allemaal mauve.