Wie neerlands bloed in d’aders vloeit
van vreemde smetten vrij
wiens hart voor leed en aandacht gloeit
verplaats uw blik naar mij.
Vandaag zien wij weer één van zin
de pennen afgestoft.
Vandaag zet ik mijn weeklacht in
voor poëzij en schoft.
Ik eer de lezers van mijn land.
Hun vlekkeloos discours
vertelt mij wat het volk verlangt:
de kiespijn van een boer.
Ik eer mijn lezers hemelhoog
en schrijf als een fascist
die jan en alleman gedoogt –
zolang als hij beslist.
Beschermt gij, lezers, onze grond
waar ’t melodrama blaat,
gij die zo rein zijt, kerngezond
en zuiver op de graat.
Wij smeken om een zachte hand
wij zijn niet van de straat.
Behoud voor ’t lieve lezersland
de priet- en kwezelpraat.
Braakt uit, gij vrienden van ‘t begin
uw zang, uw woord, uw gal.
Niets is taboe of ons te min
mijn bagger minst van al.
Verwijder dus wat u niet zint
spuug uit wat niet bevalt
laat zien hoe u mij hier bemint
omhels me op mijn smalst.
Hoe klopt ons hart, hoe zwelt ons bloed
bij ’t rijzen van mijn toon.
Klonk ooit een kwelender gemoed
een leger hoofd zo schoon?
Waar hoorde men die zwanenzang
voor volk en vaderland?
Ik zing hier ook in uw belang
het staat al in de krant.
Verzwijg wat afwijkt van uw bloed
en van uw dichtersbuik.
Verdelg het niet, bewaar het goed
zodat de ernst ontluikt.
Wie hier nog onze humor zoekt:
los op in brandend veen.
Waar elk verschil werd opgedoekt
zijn staat en zanger één.
Wie neerlands bloed in d’aders vloeit
van vreemde smetten vrij
dat liedje staat weer eens in bloei
door dwazen zoals wij.
Volgaarne word ik door het volk
van Wilders aangerand
Dan prevel ik weer van mijn wolk
naar schoft en vaderland.
Recente reacties