Resultaten voor het trefwoord plots

lentissimo – martin m aart de jong

Je zei vandaag, vandaag nog niet
het regent en de wereld ziet er
te mooi uit. Met zacht gebogen
kleuren en een natte huid waar

op de vers geperst lente druipt.
Wacht nu maar af totdat de tijd
in echo’s tussen bergen dreigt
met nachtelijk gedonder totdat

de hemel plots verscheurd wordt
door een flits en vrouwenstemmen
in een nis van eeuwigheid en spijt

je naam vertalen in een kus. Dan zul
je dansen als een Rus. Je zult stom
dronken vragen wie ik was. Dus wacht.

ze – bert de kerpel

Beestachtig placht ze
te doorbreken
mijn helse ritten op
nachtelijke paarden
hoefgetrappel en gehinnik
weg te honen.

Plots, alsof ze ’t dagelijks deed
had ze zich in de wei ontkleed
smaragdgroen en bedauwdruppeld.

Een sidderaal gelijk ben ik
trillend opgestaan
gillend op haar af gegaan
al wuivend van de wanden
opgepotte navelpluizen
in wel duizend manden.

Een strik heb ik erom gedaan
want eronder kinderkinnen
keikoppen, een amalgaam
van wraakbeluste zinderingen
één voor één gehersenspoeld
om mij van haar te maken.

reflectie – onbezield

schemer gordijnde
voorbije dag
duisternis werd gelaten
zwervend door mijn huis
als blinde,
dook ik voor een spiegel op
vervaagde contouren
indringende blik
alleen mijn ogen
waren helder

ik zag
hoe mri-achtig
mijn zijn
tevoorschijn kwam
gefascineerd onderging ik
draaide mij plots om
en zag nog net
hoe mijn schaduw
schoudertastend oploste

ik heb laarzen om aan te trekken en wraak te nemen – delphine lecompte

De orgeldraaier heeft helaas geen aapje
Geen aapje in een groene salopet
Met een gaatje voor zijn staartje
Dus kan het aapje geen dobbelstenen werpen
Naar imkers met een bontmuts
Noch naar de ontblote schouders
Van over het paard getilde molenaarsdochters.

Meestal zijn het molenaarszonen die
Kop van Jut zijn
Zoals in De Gelaarsde Kat
Maar ik dwaal af
Ik was nochtans zo goed begonnen..

Het begon met een orgeldraaier
Hij stond zonder beroepsvreugde op de dijk
Hij hield niet van mij
Want hij had nog lesgegeven aan mij
Plots verscheen mijn muze
Maar in mijn droom had hij geen twee benen
Hij had een enkel een linkerbeen.

Toch werd het geen nachtmerrie
Niet meteen
Het werd pas een nachtmerrie toen ik wakker werd
Ik werd wakker alleen en
Toen ik mijn muze opbelde hoorde ik
Op de achtergrond een vrouw
Ze klonk Duits, orgastisch, en competitief.

Maar ik geef mij niet gewonnen
Ik lees een sprookje en
Put moed uit de moed van Klein Duimpje
Nog voor de zon ondergaat is mijn muze opnieuw van mij
Of een been kwijt.

prooi – martin m aart de jong

Je bent al dagen onder weg.
Je kruipt door polders,
wringt door bossen,
morst wat files door, een weiland
neem je fier rechtop.

Je moet bewegen om van
A naar B, er moet iets
beter worden afgeschaft
en anders weer
een dag te gaan waarin
je verder moddert door de duinen
door een pan het water
in, zout happen en
uit proesten.

Het wordt een hete
zomer en je kronkelt
als een slang,

legt jezelf in het zand
te rusten wachtend
tot de handdoek wordt
gegooid, een warm
lijf de koelte breekt
en jij plots toe
kunt happen.

requiem van een kaartenhuis – rob de vos

In de verstomde holte van een traan
bouw ik onachtzaam een kaartenhuis,
omgeven nog door mijmeringen
over het vorige dat zo plots viel.
Want zo ik nu weet
kan men niets dan treurnis bouwen,
op de fundering van een meermaals gebroken ziel.

Toch waag ik mij eraan.
Uiterlijk vertoon van bravoure, zelfs ietwat frivool,
maar de donkere nachten snijden de wonden
en in het requiem van ’t kaartenhuis
klinken de rouwende noten
waartussen ik thans opnieuw dwaas dool.

york – gritter

Bruisend druk de wandelgang
van de sporen naar het hart
mijn moeder was nog onder ons
de oudste kon net lopen

Een mooie ochtend in de zomer
Geen wolk of veeg te zien
Samen zoeken naar de kerk
achter stadse bouw verscholen

Om de hoek het minsterplein
waaraan de kathedraal
Groots gelegen, hoog de mond
Geschilderd alle ogen

Tezaam betraden wij de tong
met keien als papillen
Plots vervloog de stadse ruis
als een opgeschrikte spreeuwenzwerm

Stil gemaand en ademloos
geen geluid meer in de oren
bogen wij devoot het hoofd
voor gotiek die tot de hemel reikt

op een doek – peter van galen

surfen is een populaire sport
dat is te merken aan de drukte

men bekommert zich niet om het zand
waarin ik zuinig zit te drinken

plots is daar een zweefvliegtuig

ik doe alsof het oorlog is
& iemand aan een parachute

maar vlak voor hij het water raakt
roept iemand uit de duinen
dat ik aan het verbranden ben