“Mannen lopen altijd achter hun klokkenspel aan,”
zei ze fronsend en wereldwijs in haar knapperige tongval.
Ik niet, liefje, ik niet.
Of beter: ik wel
Maar het spelen leidt me naar jou. Alleen naar jou. Naar de pionnen en dobbelstenen verborgen in je jurkje. Naar het speelbord dat jij etaleert en dat zich geurig aan me opdringt wanneer ik mijn ogen sluit.
Ik heb de regels goed gelezen en wil me met plezier ernaar buigen zonder gekruiste vingers achter mijn rug. Vakje per vakje vooruit. Het kost me geen moeite, echt niet, of toch niet veel. Spel mét grenzen, deze keer. Ga niet opnieuw langs start, om de gevangenis te vermijden. Jij bent het die elke schoonheidswedstrijd wint.
“Ook als ik oud ben en verlept en mijn lijf zich door de artritis niet meer zo soepel buigen kan?”, snoefde ze argwanend.
Natuurlijk, liefje, natuurlijk. Voor alle leeftijden, zo staat er op mijn doos. En trouwens, wie tegen kleuters speelt, geraakt al gauw verveeld van al dat winnen en gejengel.
“Ook als het leven zwaar weegt, zoals het onvermijdelijk wel eens zal doen? Als de spontane speelsheid ons geleidelijk of tijdelijk dreigt te ontglippen? Als het speelgoed even aan de kant geschoven dient om serieuzere zaken ter wille te zijn en we mekaar niet meer op onze wenken kunnen bedienen?”
Ook dan, liefje, ook dan. Ik speel misschien gretig en vol vuur, maar niet zonder geduld, bedachtzaamheid of alleen maar om te winnen.
“Dan is het goed.”, monkellachte ze me toe en herschikte uitnodigend haar pionnen.
“Zo lang,” aarzelde ik, omdat onzekerheid de meest charmante zwakheid is, omdat de waarheid vage randjes heeft, “zo lang… Zo lang je me maar niet te veel beurten doet overslaan.”
En toen, toen zat het spel op de wagen.
Recente reacties