Resultaten voor het trefwoord pek

vreemde geschiedenis – martin m aart de jong

De dag vertalen in een grap.
De stad uit dwalen met
een lach en aan de poort
de tol betalen. Piep.
Het gezag hing vroeger
mensen op. Dat Galgewater.

Ze zijn allemaal geteld.
Er rolden hoofden op
een steen werd recht
gesproken. Pek en veren
opgestoken en een vrouw
werd in een ton gehezen
na gewezen, uitgefloten.

De tijd van nu wringt alles
uit. Een bangalijst.

Een meisje in de trein
geeft telefonisch
haar geheimen prijs
aan iedereen die
oren heeft. Ze wil
niet meer naar school

ze is zo bang voor
soortgenoten. Ze
hebben besloten haar
te mijden als

de pest. De stad
glijdt weg terwijl ze
vastgrijpt aan haar taal.
Ze zijn allemaal
niet te vertrouwen zegt
ze houden vast aan niets.
Het is beter dat ik ze verlies.

zwart – bart pinnoo

Ik ben een druppel gelood pek zinkend in Chinese inkt. Voor ik
verdrink zal de waterdruk van het stuwmeer me eerst traag
pletten. Mijn stuiptrekking tikt tegen de reeds gebarsten dam.

Het stof van betonrot stuift over het terugrimpelende
water. Hopelijk wil de verlossende lawine een vraag
inslikken en mij in een snelle genade verscheuren.

De toekomstloze vloed zal verlossen zonder te troosten.
Een moment liefde zou nu liegen als een sidderroggraat,
een feestelijke vuurwerkstaart in mijn ogen krassen als stro.

Ik probeer mijn geamputeerde oogleden te sluiten. Doorheen
een deken van lokkend grijs golven katten en eekhoorns
met hun anijszwarte staarten een pantomime als proberen
ze me weg te houden van de opslorpende dofheid.

In het kobaltzuur tussen een rozerood en een oranjegeel
aquarium danst een tuimelaar naar me toe, en weer weg.
Als ze terugkeert zodat ik haar kan aanhalen is ze spekwit
en helrood gemarmerd. Gevild, alsof ze spiegelt wat zij ziet.

kop vol kolder – hans reitzema

Onder keppel
koolzwart
hoofddoek vol kleur
boven kruisje
dat zich koestert
in kroezig borsthaar
bengelend aan de
ketting van welke kerk
dan ook

huist
een kop
vol kolder

leeg waait nooit de lente
zinnen nooit van wind
zin nooit van wind
wanneer wat geschreven staat
een leeg vel jouw
pen vindt het
kind dat spelen kan
met alleen dat blad
opgelicht

verlicht de plicht
de plek waaraan
de kolder plakt de pek
die koestert kuist kruist ketent
kreten van oprecht
verlangen de klei
in boort

hoor
het waait open
elkaar