de vingers vast in de geldautomaat
de kaart afgebroken, geen service nu
patat koud, de sokken nat, tas gestolen
de zinnen losgeweekt uit een kroeg
ik kan mijzelf niet meer bewijzen
existentieel van het papier afgewaaid
bestolen in een draaideur, geen bereik
apps schieten te kort, waar ben je?
help mij, geef een dollarteken herken
mijn spelling, de dictie van de wanhoop
geef me je code, ontruim me dan
geklinkerd, gestrand, ingepakt, verpand
vouw me open als een biljet, weet me
zoals ik jou weet, laten we feiten zijn
je laatste sigaret? geef me die dan
neem mijn vlees en eet, ik ouwel jij geest
lief ontsporen, val zonder eind, ver land
herinner mij, stel me voor zoals ik hier
kijk mijn ogen ze staan los van mij
ze dwalen af, je verlaat me al, ik voel het
spijt, bitterzoet in de zon, rauwe huid
van het zout, de aarde staat op springen
en nog verga ik niet, het blijft wringen
je brandend haar, je handen in een sopje
klaar om gelukkig, waren we maar
een oogopslag gevuld met de geschiedenis
je reinste, alles, ook je haarkleur,
het verschiet, waar ben je, maak me los
vergeet mij niet…
Resultaten voor het trefwoord patat
Ik ging naar Drieborg
Want het heeft een naam.
En het ligt eigenlijk.
Hier best een eind vandaan.
Tegen de storm in op de fiets.
Want Drieborg heeft veel ruimte.
Maar fiets je hard genoeg
Voel je daarvan bijna niets.
Over Drieborg wordt weinig gesproken.
Misschien wat gefluister in de duisternis.
Alsof het er stikt van de spoken.
Dat het er niet pluis is.
Drieborg is zelden beschreven.
Het weinige dat we weten.
Is dat er nog veel communisten leven.
(Maar tussen U en ons)
Die hebben het allang begeven.
Word je in Drieborg overvallen.
Door honger, dorst of plotse jeuk.
Om 5 uur gaat Het Noorderlicht open
Voor bier, patat, hoor dan de wichies lallen.
Voor elke Drijborger zijn er zwei te veul.
Sprak ooit een laaiwabbe uit Vlagwedde.
Maar krek toen lag een een Drieborger.
Lekker met zain wief op bêdde.
De hoofdstraat slechts een karrepad.
Wel geasfalteerd want je moet toch wat.
De smidse: vuur en muur, koud en kil.
In Drieborg is het al te lang te stil.
Ze zeggen dat je erop kunt wachten.
Dat zelfs de spoken het dorp verlaten.
Niets dat we al wisten.
Geen Drieborger laat zich kisten.
Ik sprak een ziel in Drieborg.
Goedgeluimd en weldoorvoed.
Stond een reiziger te woord als dat hoort.
Als was mijn last zijn eerste zorg.
Is er dan echt geen brug in Drieborg?
Zo hoor ik een stille vraag.
Maar of die mijn fiets zal houden.
Blijft nog steeds wat vaag.
Natuurlijk zijn er geen drie borgen.
Als je Drieborg binnenfietst.
Statig pronkend met hun tuinen.
Het Noorderlicht: – verders niets.
Je kunt het keren, je kunt het draaien.
De boeddhist in mij kreeg wat hij zocht.
Niks te eten, niks te halen.
Niet voor een moment geborgen
Laat staan even uit de tocht.
Hij neemt de vuilnis mee
hij heeft een stapel vuur
op zak thuis drinkt hij
meestal thee maar soms
wanneer het donker wordt
daar in zijn kop neemt
hij een schot het leven
sleept zich voort van
zondag naar zondag
frikandellen & patat
des ’s avonds bij
het voetbal voor
de dag erna
de wagen op
na koffie
hij tilt
gooit weg,
gooit alles
weg en maalt.
Vroeger rook ik altijd
de sigaren van mijn vader.
Vroeger bracht mijn vader mij
altijd naar het grasveld
in zijn blauwe Ford Fiesta.
Geen kind keek op.
Vroeger was ik verliefd
op hakjes. M’n vader vond dat altijd
iets voor jongetjes met mooi haar.
Vroeger speelde ik iedereen
door de benen. Mijn vader vond het
altijd eentje teveel.
Vroeger was ik aanvoerder.
Ik huilde altijd als ik werd gewisseld.
Mijn vader gaf mij dan patat.
Vroeger was ik topscorer.
Mjn vader vond dat nooit
een onderwerp van gesprek.
Vroeger was mijn vader
de sigarenkoning van het dorp.
Nooit kwam hij boos binnenlopen.
Vroeger hoorde ik op de trap
hoe mijn vader altijd zijn hoofd brak
in de nacht.
Vroeger bracht ik de krant rond
& zag ik altijd hoe leeg de fles Beerenburg
op het aanrecht stond.
Vroeger was mijn vader
altijd de aangewezen man
voor het uitlaten van de hond.
Vroeger zag ik altijd
hoe voorzichtig mijn vader
de platen van Ede Staal van stal haalde.
Vroeger vond ik mijn vader altijd
een hele vreemde, maar lieve man.
Iedereen liep met hem weg.
Nu zie ik mijn vader weer.
Hij loopt gelukkig niet weg. Wat wil je?
Hij ligt in een kankerbed.
& nu ben ik opeens de aangewezen vreemde man
die breekt & niet weet waar hij het zoeken moet.
Straks zie ik hoe mijn vader
een plekje heeft veroverd in de krant.
Geen duivel zal opkijken. Laat God maar
met hem weglopen.
Toen ik mijn patatje gevleugelde insecten
bestelde dacht je even dat we ergens in de
de toekomst waren beland.
De patat uitkramer schepte de zak vol met
een dikke klodder erbovenop: toekomst in
zijn seinende insectenogen.
De lege straat begon vol te lopen, mensen
klampten elkaar aan, keken naar onze zak
patat met een houding.
We keken naar de mensen, van de mensen
naar de zak patat die ons beiden vasthield
Uit de zak steeg gezoem op.
Op mensvrij bankje aan het meer
strijken nu vogels gretig neer
de jonge zitter die daar zat
vergat bewust zijn bak patat.
Krijsende meeuw pikt zich een weg
verslagen kraai duikt in de heg
geveerde vriendjes van weleer,
nu snackverslaafd geen maatjes meer.
Recente reacties