er staat een man
met pen en papier
op de stoep
hij schrijft
zijn kleine waanzin
op de voordeur
doet een stap terug
en gaat vervolgens
het huis weer in
er staat een man
met pen en papier
op de stoep
hij schrijft
zijn kleine waanzin
op de voordeur
doet een stap terug
en gaat vervolgens
het huis weer in
De laatste keer moet de eerste keer zijn
dat ik je voor ben, want al weet ik
dat je bestaat, je bent als was
je van papier en verlaten te worden
door papier
Voor sommige boeken voel ik veel en als ik aan ze denk
wil ik ze nooit kwijt, en het ene boek
dat verdween en ik laat
op een middag terugvond op het dak
zo doordrongen van vogelpoep en regenzand
dat ik het ondanks mezelf
niet verdragen kon en verbrandde
Dat ik stok, steeds voor het einde, omdat
ik het einde vrees dat ons
finaal zal beëindigen, en ik zie je,
ik ben haast te laat
met zeggen dat ik ga,
als was het papier
op.
De weduwe heeft op handen en voeten
al zijn gedichten bij elkaar geveegd
en afgelopen woensdag met pijn in haar
rug en knieën, drie zakken vol in
de oud papier container geleegd.
Ik wil nog allerlei dingen zeggen
maar ik weet niet hoe en niet wanneer en
heel soms weet ik zelfs niet wat.
Dan weet ik dàt er iets is
maar niet wàt precies.
Ik wil nog een heleboel dingen doen
maar de tijd is kort en ik krijg geen tweede portie.
En ik ben niet vrij.
Het pad onder mijn voeten lag er al voor ik er was
en er werd reeds uitgepluisd op welk koord ik zou dansen,
welk papier ik zou kopen en welke woorden ik zou lezen.
Zelfs de woorden die ik schreef zijn niet zuiver.
Maar wat doe ik eraan? Huilen als een hond?
Door de knieën gaan en zwijgen?
Of kleur ik buiten de lijntjes?
En dan is er natuurlijk nog altijd de gulden middenweg:
je bent een slaaf van het geld tot je dood.
Ja, de zanger heeft weer maar eens gelijk.
Daar staat hij nog, in het diepe licht,
met zijn bruine krullen en zijn zonnebril.
Eerst niets en dan de waarheid,
want alles begint en eindigt met niets.
De sprong is de uitzondering,
het foutje, de onregelmatigheid.
Het niets is de donkere nacht, het lange wachten,
de zoete ochtenddauw.
En uit niets komt niets voort.
Het idee is de grootste leugenaar,
het duikt op als een dampend veulen,
net gevallen en verblind,
maar houdt tussen zijn hoeven de waarheid,
de oorsprong, de blinde duif die hij vertrappelt,
sneller dan je kunt zien.
De tijd van liegen is voorbij.
Eerst was er niets.
En dan de waarheid, het vuur, de toorts, de kever.
Het is tijd, alle slapers liggen in hun bed!
De tijd van de wakkeren is aangebroken.
Het is tijd om te schrijven wat nooit gelezen wordt.
Want een doener leest niet, een doener schrijft niet.
Een doener doet wat hij doen moet.
Een doener doet, sterft en maakt plaats
voor een nieuwe doener, een nieuwe leugenaar,
een nieuwe gemaskerde dichter.
De wolf, het varken en de modderman
met zijn korsten en granaten,
zijn oude ogen, zijn nieuwe rimpels,
zijn lange haar en zijn schuchtere baard.
En de bomen en bloemen zullen nooit vergaan
dus waarom ze hier vermelden?
Ga naar buiten en zie:
dit is het forum, dit is het spreekgestoelte,
dit is de toren, dit is de kerk, dit is de long
waar de gevederden wonen.
Omdat liefde in het hart schuilt; niet in de woorden God, Boeddha
of Moeder, luister ik zelden naar het pseudo-spirituele gezemel
dat deze dagen het luchtruim niet uit te meppen is, kan het mij geen
drol, geen donder schelen wie welk ambtskleed draagt, wie voor
welke parochie preekt, hoor ik enkel op welke toon elk hart spreekt.
Nu niet gaan huilen omdat ik jou voor de zoveelste keer op de
waarheid wijs. Jij deed mij veel meer pijn dan jij ooit zal durven
toegeven. Ten faveure van wat? De goedkeuring van goed gekapte
dames die nooit een onvertogen woord laten vallen, die heel hard in
hun handen klappen wanneer jij mij publiekelijk terecht wijst zonder
zelf ooit het achterste van jouw tong te hebben laten zien?
Dapper van je.
Ooit gehoord van simpelweg een arm om een ander heen slaan?
Daarvoor hoef je niet aan de kant van die ander te gaan staan en jouw
zo dierbare Midden te verlaten, een midden dat volgens mij niet meer
dan een door jou verzonnen term voor ontwijkingsgedrag is en dat
bovendien een gebrek aan nederigheid voor het leven, de grote liefde,
de schepper laat zien. Waar komt toch die angst of op z’n minst
afkeuring voor emoties vandaan? Wil je liever niet toegeven wat je
zelf allemaal fout hebt gedaan, hoe jij situaties waarin anderen jou
– soms zelfs moedwillig- schade toebrachten, oogluikend hebt
toegestaan?
De tijd dat jij mij voortdurend de les dacht te moeten lezen is eindelijk
voorbij, al had ik nooit gedacht dat wij zo zouden scheiden, had ik
jouw arm om mij heen verwacht toen ik jou vertelde dat ik als kind bij
verschillende gelegenheden ben verkracht. “ Dat moet je die mensen
maar niet aanrekenen.” zei jij. In plaats van mij te omarmen, hield jij
een hand boven het hoofd van de goorste daders. Toch spreek jij nog
steeds van een groot, warm hart – het jouwe dus.
Heb je dat hartvormige kussentje al in elkaar gezet dat ik jou die ene
kerst kado gaf toen niemand anders dan ik jou bezocht en ik samen
met jou; voor jou huilde, ik mijn arm om jou heen heb geslagen?
Noem mij geen engel; noem mij een mens. Dat maakt met elkaar
praten een heel stuk gemakkelijker, geeft mij het gevoel dat ik net als
de rest van ons mensen hier op aarde ben geboren; dat ik hier thuishoor.
Laat mij dan ook als een mens bestaan en kijk eens naar mij. Zie je die
pijn? Engelen lijden niet; mensen altijd. Dat heeft met de haat op deze
planeet te maken, en er is NIETS verhevens aan zeggen dat je die pijn
hebt ontstegen. Dat gebeurt pas als je sterft. Wat betekent dat jij in dat
veilige midden van je niet ten volste leeft; dat jij jouw eigen zachtste
kern stelselmatig blijft ontwijken en dan stiekem mijn kant opkijkt
omdat ik nooit te beroerd ben geweest om anderen mijn hart, mijn ziel,
mijn liefde te geven. Dat weet iedereen.
Waarom zou jij mij dan jouw omhelzing ontzeggen wanneer ik voor
het eerst van mijn leven laat zien hoeveel verdriet ik echt heb; wat
mensen allemaal met mij hebben uitgevreten? Omdat je dan zou
moeten toegeven dat je dat altijd al hebt geweten en nooit hebt
ingegrepen? Omdat ik grotere pijn heb dan jij? Waarom denk je dat
ik het uitschreeuw? Omdat ik niet van plan ben in de klauwen van een
paar grote klootzakken te blijven leven. Jij blijkbaar wel.
Dat ik op tien manieren kutwijf zeg, betekent niet dat ik er zelf een ben.
Zoals er mensen zijn die anderen de godganse dag met hun oudbakken
woordspelingen vervelen zonder ooit grappig te zijn geweest. Keurig
gekapte dames die bij elke valpartij van mij goedkeurend in hun
handen klappen, die vrouwen als ik aan mootjes hakken omdat zij de
Oermoeders en Alleenheerseressen van dit universum dachten te zijn,
met alle mannen van de wereld spinnend aan hun voeten, almaar om
hun mopjes grinnikend, terwijl de dames in kwestie zich in hun
nauwelijks verholen kwaad verslikken bij het leveren van commentaar
op iets wat ik met grove taal over precies dat als heiligheid vermomde
kwaad op papier heb gezet.
Die dames grijp ik bij hun oude vrouwenharen zodra zij ook maar één
gewelddadige, praatgrage, wijzende vinger naar mij uitsteken. Daar
blijft heden ten dage weinig van over. Geloof het maar, dames.
Hoewel ik veel betere dingen te doen heb, zal ik niet schromen u het
vlees van de botten te trekken als u mij nog eenmaal flikt wat u mij al
eerder flikte. Goed luisteren naar wat mijn hart rikketikt, vuil,
achterbaks verkrachtersloeder met uw naar zwavel en hennapoeder
riekende wasem. Dit zijn louter woorden; u bent de smerigste dader.
Nu u weer.
Grond heeft mij allang verloren.
Alleen woorden schieten wortel.
Hier op papier ben ik een bloem
van blauwe inkt het blijvende
liefje, ik kom pas slaaps tot leven
waar vlijtig lezen begon.
Onder jouw blik geeuw ik
deinend op mijn steel
darrig als een bij
en met een warme zin
breek ik de gelofte
aan bevroren schutblad.
Zie mij
steeds opengapen in jouw zon.
zoveel wit kan het
papier niet aan
laat staan
de nacht
begrijp het volkomen,
een verzinsel dat betekenis
niet kent, weemoed en
leeg onverschil verheft
tot onware klanken
een balpen van de Hema
armetierig in jouw hand
vervuilt slecht papier
door verdichte gedachten
van lelijke tekens
goedkope inkt
vraagt geweten
geborgen over mijn schrift
schreef ik hartswoorden
maar zij verschenen
niet op papier
bij jou
aan de andere kant
van het heelal
werden zij
in de open kamers
van je boezem gegrift
ik denk ze nog steeds
voel hen
doorheen tijd en ruimte
betast ik ze met mijn vingers
muziek in mijn hoofd
en de pen schrijft
– cello’s en contrabassen
lamenteren een crescendo –
terwijl de stylo vrolijk wil dartelen
over het papier
eindelijk zonnige lente
wil zingen als vogels vroeg
warmte wil voelen
en delen met iedereen
– violen zetten bij
een zee van snaren
krast door mijn ziel –
de bloemen van de wisteria
half in volle glorie
de geur!
ik drink de atmosfeer
als levenselixer
– dan de sopraan
…
vanuit het niets
overstijgt zij het huilen
direct naar de zon –
daar vinden wij elkaar
de hemel huilt mee
vogels dalen neer
omvliegen ons
zodat wij niet te hoog stijgen
synthese van twee absoluten
hulploze onschuld grijpt
wij laten rozen dalen
één voor ieder
Bij: Symfonie nr. 3, deel I, Henryk Gorecki
Recente reacties