Resultaten voor het trefwoord paard

Aforisme

Het paard draagt zijn meester, de wijze gaat te voet.
 
Lao Hang Wang

* – serpil karisli

Een rondreizende koopman
Is onderweg

De rondreizende koopman
Is de weg opgegaan,
Zijn zadeltas vol met dromen

Hij heeft een paard
Zo oud, zo oud
Hij loopt langs, zwaar
En zwaar is zijn lading

De dromen in zijn zadeltas
Zijn niets meer waard
Een misplaatst figuur
Op een schilderij

De rondreizende koopman komt niet meer langs
De herinneringen van mijn kindertijd
Gele bloemen, beekjes,
Het bergwater uit een fontein

ik heb niet met je gepokerd – monique methorst

Als we dan toch over armoedig hebben
een leeghoofd loop je niet zomaar op
wie dan leeft, wie dan zorgt dat het echt lijkt

alsof het hoort is deftig aan het woord
twee over het paard getilde lippen
nu het gezicht nog en wat er ook kijkt

kan mij nog minder schelen.

de oude kruisboogschutter koopt een imperfect juweel – delphine lecompte

De oude kruisboogschutter koopt op eigen houtje een steen
Rond mijn nek is het een donkerpaars juweel
Gekmakend imperfect is het gelaste zilver een doorn in mijn oog
Bovendien is de steen zelf veel te donker veel te groot
Maar een gegeven paard wordt niet op de tanden getikt.

De oude kruisboogschutter eet gretig een marsepeinen circusolifant
Hij begint met de linkerslagtand
Met de rechterslagtand boetseert hij een nieuwe olifant
Een wilde natuurlijk
Ik eet de wilde olifant op
Of vermaal ik de rechterslagtand van de circusolifant?

Het heeft geen belang
Dat ik mijn gekregen juweel haat
De oude kruisboogschutter vraagt:
‘Ben je blij met de steen?’
Het is belangrijk dat ik lieg.

Ik antwoord: ‘Het gelaste zilver is gekmakend imperfect,
Bovendien is de steen zelf veel te donker en dus een doorn…’
‘Een doorn?!??’ briest mijn muze
‘In mijn oog, een splinter in mijn oog! En ook nog een bloemzak om mijn hals!!
Een zak zelfrijzende bloem, hoor je me wel?!’
Bries ik uitzinnig terug.

Na het nieuwtestamentische geloei zwijgen we lang
Maar ik kan onze verkilling helaas niet chronometreren
Mijn polshorloge ligt nog thuis
Thuis maakt hij deel uit van een stilleven
Met ivoren alligator, blik linzen en woordenboek
Afrikaans-Nederlands Nederlands-Afrikaans.

alledaags – tijsterblom

wafwaf kraait paard in de vensterbank
bevel voor moeder en konijn om
aan het werk te gaan en gehoorzaam
pakt konijn de stofzuiger, moeder
neemt de cirkelzaag

daarmee kort ze keurigjes de beentjes
van Stientje twee centimeter af , dan op
een drafje naar de tuin om haar keuteldoos
te legen; zo, nu een lekker boertje en
de dag is goed begonnen

maar vader in de schuur sombert:
het wordt weer een dag als alle andere
en zet met de linker mondhoek
zijn geurspoor op een houten balk

ze kraait nog kind – jelou

Ze slaat haar armen om koppige draken
leest ezelsoren glad in vuur aan de schenen,
gedoofd door moeders nacht

ze kraait het kind in trouwen met poezen
haar borsten gepreveld in oudere tongen
dan rose kauwgom verdragen kan

ik wikkel haar benen in brandwerend folie
stel heupen af op onzichtbaar wiegen
terwijl haar stift Roodkapje kleurt

Haar kiem wil ik smoren, haar lippen begraven
in onschuldig zand haar afdruk behouden
de korrels zeven voor het geval

op handen en kniëen doorkruipt zij de kamer
echoot een paard naar naieve muren
het zadel gehuiverd in mijn hand

ik lach mij vermaakt, het leidsel in handen
blindeer ik de deuren en ramen, haar lipstick
verstopt in mijn plooibare angst.

ik heb laarzen om aan te trekken en wraak te nemen – delphine lecompte

De orgeldraaier heeft helaas geen aapje
Geen aapje in een groene salopet
Met een gaatje voor zijn staartje
Dus kan het aapje geen dobbelstenen werpen
Naar imkers met een bontmuts
Noch naar de ontblote schouders
Van over het paard getilde molenaarsdochters.

Meestal zijn het molenaarszonen die
Kop van Jut zijn
Zoals in De Gelaarsde Kat
Maar ik dwaal af
Ik was nochtans zo goed begonnen..

Het begon met een orgeldraaier
Hij stond zonder beroepsvreugde op de dijk
Hij hield niet van mij
Want hij had nog lesgegeven aan mij
Plots verscheen mijn muze
Maar in mijn droom had hij geen twee benen
Hij had een enkel een linkerbeen.

Toch werd het geen nachtmerrie
Niet meteen
Het werd pas een nachtmerrie toen ik wakker werd
Ik werd wakker alleen en
Toen ik mijn muze opbelde hoorde ik
Op de achtergrond een vrouw
Ze klonk Duits, orgastisch, en competitief.

Maar ik geef mij niet gewonnen
Ik lees een sprookje en
Put moed uit de moed van Klein Duimpje
Nog voor de zon ondergaat is mijn muze opnieuw van mij
Of een been kwijt.

het achterste – ellen vedder

van de tong tonen
vooruit, daar sta je
je innigste zelf te zijn
woorden rekken in plaats van inslikken
beetje bij beetje, beetje bij beetje
beetje bij beetje
klanken door de mond laten rollen
lo lo looo la la laaa
lu lu luuu
even briesen als een paard
prrft, prrft, prrft
vergeet de boter niet
boter bij de vis doen
de boooter bij de vis
heeeeel veel
pannenkoeken bakken
pannenkoeken bakken
pannenkoeken bakken
en houd het geluid scherp vóór je uit
pikkende kippen, pikkende kippen
pikkende kippen, pikkende kippen,
pikkende kippen, pas op voor de haan
ja, daar komt ie, krijsende haan
schreeuwende haan, schreeuwende haan
triomfantelijke haan, krijsende haan
trotse haan
trotse haan
denk aan je houding!

rood van woede – wim de roo

Langs bakken vol
kadavers
trok ik je op

dikke vette blaren
onder hete zomerlucht
en tuchtig rook ik bloed,

briesend als een paard
als ik op klompen binnenklapte:
amper uit de kluiten,

mouwen tot de nek toe opgestroopt,
razend rood van woede…
dampend lag je telkens

in mijn klauwen –
nee, vluchten kon je niet,
distels vretend van mijn razernij

deed ik me te goed aan jou
en in een waas van weerloosheid
gaf jij je

aan mij

mijn leiband was altijd uw taal – harry m.p. van de vijfeijke

Ik haal daden, ongedaan, naar mij,
herhaal hen tot gedaan.
Het reiken, troost en tast ineen,
naar moeder en de strijd om lijken levenslang,
naar vader, het verwoorden tot beslag,
klinkend verband, toon van de taal,
vogels van barstbeelden, het verhaal
brengt ons vollediger en ter omvatting nader.

U klonk mij op het aambeeld
van de tijd, u klopte mij tot gloeien.
Ik kroop met welgesmede tederheid,
kroop door kniehoogtegras, zag om mij heen
zachtzinnigheid mij overbloeien.

Ik snoof op met paard en vaars,
molk mee, zocht flank bij het onschuldvee.
Er was zekering van ketting, vredigheid van zeel.
Mijn leiband was altijd uw taal,
ik dacht mij in uw woorden vast en vrij.