Resultaten voor het trefwoord ogen

… – pallas van huizen

We vrijen met onze ogen
praten met anderen
meer hebben we niet nodig,
we denken veel te veel aan elkaar
bang om het moment te verliezen.

Vandaag slikte ik, even,
zag je krullen wegtrekken,
de speld verstopt achter je oren.

We vrijen met onze ogen,
denken veel te veel aan elkaar,
bang om het moment te verliezen.

We vrijen met onze ogen,
meer, meer, meer…
Meer hebben we nu even niet nodig.

We vrijen met onze ogen,
beloven elkaar trouw.

Meer hebben we nu even niet nodig.

gedachtekracht – pallas van huizen

Met blauwe vingers probeer ik, probeer ik echt, probeer ik, echt, echt vast te houden, vast te leggen… Dat wat sterker dan geluid of licht is, ik probeer het aan te raken, probeer het echt, misschien vraag je het jezelf niet eens af of sta je er nooit bij stil, bij dat wat door alles heen gaat, je gewoon voelt, omdat het er is.

Dat, dat laat ik niet los, omarm ik, knuffel ik, bevrij ik in gedachte, in mijn hart, achter mijn ogen, dat dus, dat wat niet tastbaar is, dat ik probeer te omschrijven, altijd aanwezig op de voor- of achtergrond, als een boek dat geen einde kent,

gedachtekracht,

de geest zonder ogen, de ziel die je bent.

jij – jacob van schaijk

jij kunt dansen als een zwaan
die sterft in een meer, met blote
handen water uit de rotsen slaan
en naar de hemel klimmen langs
het scherpste prikkeldraad

op je weg liggen rode druppels
die vielen uit je ogen toen je
me aankeek zonder het te weten
je handen groeven in mijn lijf
ik schreeuwde van geboorte

als ik met houtskool een
opzet maak voor je portret
hoor ik het dichtslaan van een deur
ik weet niet of je gaat of komt
niet of je werkelijk bestaat

open hemel – pallas van huizen

De zon kleedt ons uit, schaduw trekt zich terug
Buiten is tijdelijk, binnen tellen de uren niet

Je ogen hebben zich in mijn gedachte vastgeplakt
je glimlach, zich in mijn mondhoeken verstopt
ik swing als ik je zie

ik kan niet ademen zonder blauw
.

vrijen met de binnenkant van mijn ogen – pallas van huizen

De vogels hebben het gezegd, de wind, ze leest me, geeft nooit op.
Ik hoor het, in het verkeer, van de buren, tussen gesprekken van wijze uilen.
Ik ben vrij,
met tegenlicht, grassprieten, en een kabbelend bootje.
ik ben vrij,
vrij om met jouw benen te vrijen. Wanneer de wereld trager wordt,
ik de zon hoor verzuipen, de maan hoor verdwalen, ik hoor, hoor, hoor,
maar zeg niks, niks, niks, niks!
Ik ben vrij.
(Vrij, vrij, vrij!)
met tegenlicht, grassprieten, en een kabbelend bootje.

de boswachter – christos makrigianis

In de betonnen jungle , de stad , al jaren bezocht en veracht .
Waar zielloos mensen voortschrijden zonder een pad voor ogen .
Allen volgen een weg van routine , van monotonie , waar dood
aan het einde, kalm wacht . Hij koos een ander pad , in
gevangenschap , niet van betonnen constructies , maar het
schone , oneindige van de natuurlijke pracht .
Zijn gezicht tekent de natuur om hem heen, een naam,
een wezenlijke leven wordt gegeven, als vorm
die het woord gaf. De verdwaalde man zonder pad,
volgde de man van de bossen, in heuveltjes op,
heuveltjes af, de ruwheid van de natuur die op je wacht.
Het onstuimige bemoeilijkt het pad, niet voor alle,
wel voor de moderne, menselijke stap. Geen binding
met natuur, die zich verzet tegen de grond van onze aard.
Gebroken bomen, takken verspreidt over paden,
de verdwaalde man snakkend naar adem, hij gesloten in
ons vroegere, menselijk, doch dierlijk bestaan.

* – christos makrigianis

De nacht slaap niet , de maan nu in
vergeten waan. De glinsterende wezens gevangen
in het zwart. Wie, wat zijn ze en hoe
verslagen en ontvangen in de nocturne
pracht. Een vrouw stapt uit mijn zicht
de synthese van de vlam in.
Ze zwicht taal, woorden de uiting van het groene
tapijt raakt tast haar nu aan. Buiten staat hij dan,
de vrouw ter aarde. De poort tot het bedrog,
de tijdslokkende ondergang van ons voortbestaan
in gesloten. De omhelzing met de aarde gaat
de poƫet ook aan. Twee wezens in groen,
als vergeten glinstering in zwart.

Open zijn de ogen ontdaan, de nocturnale
pracht heeft zich nu tot rust laten komen.
Het strand boven is weer aan het stromen.
Lautreamont zou walgen, het zwartgallige is ontdaan.
De lichamen keren zich er toe, zicht in zicht.
Nu is de dichter die zwicht. Duizelig ter
plekke, is het moment tijdig, en snel
vergaan. Alles is niets. Woorden,
symbolen van de uiting van onzekerheid
bedrog is niet meer wat er ter sprake was.
Nu uit tijd gegrepen, de herinnering later, ontgaan.
Een gezamenlijke adem in, een adem uit.
Was het maar zo verlopen, zo gegaan.
Woorden hebben mij verloochent, van mij
en affectie ontdaan. Nog steeds gesloten
in de stoel, de leegte staart nu mij aan.

de plaag – christos makrigianis

De wereld openbaart zich aan ons
Allen, doch met gesloten ogen sluiten
Wij dit af. Wij die bomen vreten,
Dieren, de raven die ons de dood
Wijzen, volledig vergeten en
Negeren. Er heerst een plaag, soms
De handen wassend in onschuld, doch
Vaak gedragen door het afgestorven
Nachtegaal gezang. Alles raakt met
Lichtelijke strelingen naar vergetelheid,
Niet in hart en ziel, maar in het
Afgekaderd, koude verstand.
Rationaliseren, problemen oplossen veroorzaakt
Door onze blikken. Die van een boom,
Enkel papier zien. Koortsig door een
Knagend geweten aan mijn
Eigen handelen, dat dit tot uitkomst
Laat komen. Onze graven al sinds
Het begin van ons leven gegraven,
Duwen onze lasten ons dieper, en
Dieper de grond in. Ogen
Nemen waar, maar het blijkt een
Afspiegeling van de vergankelijkheid
Van onze wil. Betonnen huizen
Beschermen ons, wat verdedigt
Alles daarbuiten? Simpele wezens
Dat onbegrip met vuur bestrijdt.
Wij zullen niet als feniksen
Herrijzen, maar verdreven worden
Van ons huis, de vernietiging dragend een
Plek in onze harten, en zielen zullen
Verscheurd door wolven, vergaan tot as.
In de stegen van de openbaringen
Rusten, tot het einde van al onze
Dagen. Ongenezen wonden zullen niet helen,
Maar de last, het lood niet te vormen
Tot goud, verder het graf in dragen.
De wereld eindigt niet met woorden,
Maar met geschreeuw gedragen door dieren,
Planten, bomen en het herstel van de aarde
                                                            Haar pracht.

1 – maaike klaster

conchita - maaike klaster
 
De zee is er bijna. Zie je!
Er zijn vliegtuigpassagiers die het water al kunnen zien liggen.
Wij zien hun kerosinestaart, zwaaien de piloot gedag:
Hallo meneer in de cockpit daarboven!
Hij laat op die ene witte streep na ons uitzicht blauw achter.

Wij wachten op de zee, die nu bijna hier is,
het strand door de wind vooruit heeft laten blazen.
Nog even en wij duiken vanaf het dak in haar onbezorgde golven,
wrijven de slaap uit onze ogen, de laatste korrels van Klaas Vaak,
groeten de morgen.

 

 


uit: Verhalen van de derde etage van Maaike Klaster met illustraties van Studio Zoveel.