Resultaten voor het trefwoord neus

ik loop rond in de hoop – delphine lecompte

Ik loop rond in de hoop een mens tegen te komen
Die me een hart onder de riem zal steken
Mijn kleren verbergen mijn verbanden, maar mijn blik is erg bloot
De advocaatverslaafde fietsdief vraagt: ‘Hoe gaat het met je neus?
Heb je veel ongemak? Was de anesthesioloog een man?’

Ik antwoord op de laatste vraag: ‘Ja, een Ierse man.
Net voor hij mij in slaap prikte vertelde hij nog vlug een grap
Over twee dove tegelzetters, drie schizofrene coniferenscheerders,
Een lading gesmokkelde ossengalzeep, en kikkerdril aan waslijnen.’
De fietsdief verandert in een kangoeroe omdat ik geen plaats voor hem heb in de derde strofe.

Mijn vader neemt het op tegen de kangoeroe
Ze dragen beiden bokshandschoenen
In de buidel van de kangoeroe ligt een gestolen wafelijzer
In de heuptas van mijn vader ligt niets
Omdat mijn vader de verkeerde heuptas draagt.

In de juiste heuptas ligt een dode pimpelmees op een bedje van flosdraad
De kangoeroe wint en krijgt slaag van zijn verzorger
Mijn vader verliest en krijgt een troostprijs van mij: oliebollen
‘Ik eet geen oliebollen, ik wil mager blijven, dat weet je toch?!’ Zegt mijn vader korzelig
Hij is altijd korzelig, ik ook, kangoeroes soms.

Kangoeroes zijn korzelig wanneer ze worden gedwongen
Om krappe bokshandschoenen te dragen
Kangoeroes zijn kwaad wanneer beschonken bluessaxofonisten
Gestolen wafelijzers dumpen in hun buidels.

Kangoeroes zijn ook kwaad wanneer de bluessaxofonisten geen bluessaxofonisten zijn
Maar bijvoorbeeld kraanmachinisten, kangoeroes kennen het concept ‘beroep’ niet
Noch ‘roeping’, dit is mijn roeping, ik heb veel last van mijn neus.

best lastig – andrea smikova

neem woordenboek
en stoomwals

of zo’n ander
apparaat waar ze
dingen mee pletten

zorg dat boek
plat wordt

letterlijk
niet figuurlijk
zeg schuin

ik bedoel dus
niet schuin

plat… en dun
nee flinterdun

naderend tot een vlak

maak er vervolgens
een lijn van

en dan een punt

dat lijkt me
leek me
het perfecte
ideale gedicht

maar alle…
bij elkaar

hoe krijg je dat
online/geüpload?

dat lukt vast
je zus ook niet

moeilijkst overbrengen
geur van punt

 

 
(hoe rook de big bang?

wie had daar neus voor?)

onstuimig – pallas van huizen­

tegendraads, overdwars
er schuin tegenin
sturen, draaien
ietsje hoger
wat ruimte
strakke bolle zeilen
harde hagel, open water
met de neus naar voren
stevig schuimend
in de wind

schroeven aan elkaar – rianne oosterom

Wat als jij nu een deel
van mij meenam
en dumpte langs de weg

Je weet wel
dat deel dat rot is
en nooit ver van de boom valt

En dat ik dan een stukje
van jouw been afzaag
zodat je eens hinkt
op één gedachte

en bij me blijft

Ik zou ook wel wat willen schuren
rond die neus van je
zodat de zalm eens overblijft
ook al is ‘tie in de bonus

en wij samen als in water

Als jij dan wat van mijn haren afknipt
dan zit ik er misschien iets minder
met mijn handen in

En dat ik een opvangnet maak voor je ogen
zodat ze niet telkens uit hun kassen vallen

En dat ik je armen ombuig
zodat ik ze open kan ontvangen

– Dan beloof ik dat ik dat ik geen gat zal boren
in dat hart van je

het antwoord is meestal pistache – delphine lecompte

Op klaarlichte dag lig ik in bespottelijke kleren op een lekke orka
Sluit ik mijn ogen dan hoor ik de Zee niet beter
Naast mij ligt een ontslagen nachtverpleger op een Guns ‘N’ Roses handdoek
Zijn zwembroek is te krap, zijn ontslag te wijten aan mij
Dek ik mijn oren af dan zie ik zijn bult veel scherper.

Hij staat op en vraagt: ‘Pistache of aardbei?’
Ik haal mijn schouders op
Wat moeilijk is liggend op een lekke orka
In een klemmend ziekenhuishemd, de ontslagen nachtverpleger blaast
Een denkbeeldige kamelenwimper van zijn duim en vertrekt.

Wanneer hij uit het zicht is verdwenen pomp ik de orka op,
Daarna prop ik de Guns ‘n’ Roses handdoek in mijn kinderachtige rugzak
En benader de Zee zonder zichtbaar ontzag; zichtbaar ontzag is belachelijk
Ik wil niet belachelijk zijn, toch alleszins niet in mijn geboortestad
Dus trek ik het ziekenhuishemd uit en waag mij in het water.

Een dag later ontwaak ik in het huis van een koddige blikslager
Hij verliest zijn koddigheid wanneer hij mij aframmelt
Met een onvolledige petanqueset (de cochonnet ontbreekt)
Ook al ben ik dat gewoon, koddig wordt het nooit
Maar achteraf is hij lief; hij pelt meer dan 20 garnalen voor mij.

Zelf kan ik ze helaas niet pellen
Voorlopig liggen fijn motorische handelingen buiten mijn bereik
De hond van de blikslager likt ingebeelde bearnaisesaus van mijn schenen
Knijp ik mijn neus dicht dan mis ik de nachtverpleger feller.

click – pallas van huizen

Dat zijn neus in een handdoek sliep,
het gejaag op dikke ribben voorbij was,
beschreef zijn uitstapje in Anderland.

De stilte die het teweeg bracht.
Het vechten, niet meer met haar.
Achtervolgd door zijn schaduw
fluisterden de lichtjes.

Muziek is een zijnskwestie.

Achteruit inparkeren, zei ze.
In de grachten dreven vergeelde blikken.
Haar stem was vaag.

Geen idee waarom, maar ze zei zoiets

als dat ze me kent.

romp – maaike klaster

Scharrelaar, man met de kippenborst,
ik bereid je als een kok zijn hoender.

Dan, bedaard, vanuit de schoot,
kluif ik langs jouw romp naar boven

tot mijn neus ligt aan die kruidige
holte, het zwaar beweende, pezige vlees

en ik met tepelscherpte zie,
mijn tong nog naveldiep,
waar ik nesten wil,

waar jouw huid omsluit,
waar ik veilig ben
en kan bijten.

tijd van hebben – martin b

Daar stond ze, rokend in de kou, wachtend op een Greyhound bus. Veel bagage had ze niet meegenomen. Van jongs af aan had ze al een bloedhekel aan bagage. Niet alleen aan bagage, ook aan artsen. Bagage en artsen, dat waren de dingen in haar leven die ze verafschuwde. Ze wist donders goed dat ze moest stoppen met roken en daar had ze echt geen broekie van een arts voor nodig die dat nog even onder haar neus moest wrijven. ‘Je hebt longkanker, Merel. Als je zo door blijft roken, geef ik je nog geen half jaar.’ ‘Ach, jullie artsen zitten er wel vaker naast. Go fuck yourself’ had ze tegen hem gezegd. Nee, wat dat betreft was ze niet bepaald een vrouw.

De vliegreis was uitermate vermoeiend voor haar geweest. Er was een bommelding op Schiphol en voordat er weer groen licht werd gegeven, was ze ruim acht uur verder. Ze baalde als een stekker. Ze werd kotsmisselijk van het lot. Telkens weer. In een impuls had ze de nieuwe roman van Arnon Grunberg gekocht, enkel om de tijd te doden. Maar dat werd een enorme domper. Ze kwam niet verder dan pagina één. Daarom besloot ze het boek maar weg te geven aan de eerste de beste voorbijganger die ze zag. Dat was een man met lang haar, een bril en een pokdalig gezicht. ‘Dank u vriendelijk. Mijn open haard zal u tot de lengte der dagen dankbaar zijn’, grapte hij.
Ze lachte zo hard dat het gênant was. In feite kostte lachen haar het leven, vanwege de standaard hoestbuien die daarop volgden. Eenmaal in het vliegtuig zat ze, tot overmaat van ramp, naast een dikke stinkende Duitse vrouw, die de oren van haar kop lulde over de Islam en het buitengewoon schandalig vond dat Obama de Nobelprijs voor de vrede had gekregen. Zij vond het op haar beurt weer schandalig dat het wonder duo Allah & God haar hadden geschapen. Ze hield wijselijk haar muil. Toch vond ze het jammer dat ze niet even het raampje kon opendraaien om haar eruit te donderen.

Er is hier vrijwel niets veranderd, behalve de sneeuw, dacht Merel. Het zag er daadwerkelijk oogverblindend uit en dat terwijl haar ogen in der loop de jaren met een snelvaarttrein achteruit waren gehold. Wel typisch dat Karel op een steenworp afstand woonde, van waar zij in 1976 een jaar lang stage had gelopen als secretaresse voor een bedrijf dat bomen kapte. Het druiste eigenlijk tegen al haar principes in, maar het verdiende uitstekend. Ze was tot de ontdekking gekomen dat het bedrijf inmiddels met de grond gelijk was gemaakt. Dat vond ze wel ontzettend komisch.

Ze nam nog een trek van haar sigaret. Fucking Canada, mompelde ze. Godverdomme Karel, waarom uitgerekend een internetslet in Canada? Hoe oud ben je nu helemaal? Kon je het niet gewoon wat dichter bij huis zoeken? Ik bijvoorbeeld. Was toch bij mij gebleven, jij lief verdwaald Zwaantje. Zwaantje, dat was het koosnaampje die ze te pas en te onpas maar al te graag gebruikte. Karel had prachtige pikzwarte wenkbrauwen en haar zo zuiver wit als een pasgeboren wolk. Ze vond het dan ook gezicht dat Karel toentertijd een hanenkam had. ‘Je lijkt net een verschrikte zwaan’ had ze toen tegen hem gezegd. ‘Ik ben Karel de Grote’, antwoordde hij droogjes. Waarop Merel antwoordde: ‘Ja, in je broek misschien. Maar niet in je kop, Zwaantje.’ Hij lachte. Merel was de enige persoon die Karel aan het lachen kon maken. Ze schudde haar hoofd en schoot haar peuk weg in de sneeuw. Het doofde langzaam.

Daar was eindelijk de Greyhound bus. Het leek wel een eeuwigheid te duren voordat de deur openging. Ze toonde haar bus ticket. De buschauffeur gaf een goedkeurend knikje. Alle buschauffeurs zijn hetzelfde. Hij leek overigens verdacht veel op die ene buschauffeur uit The Simpsons, alleen de walkman ontbrak. Ze keek rond in de bus, uitsluitend gevuld met uitgebluste figuren. Ook dat nog. Ze moest stoel 45 hebben. Gelukkig had ze geen buurman of buurvrouw en dat zou de rest van de busrit ook zo blijven. Algauw viel ze in slaap met The Cure op haar iPod.

‘Ma’am! Ma’am! Wake up, ma’am, you’re here.’ Ze opende haar ogen als een klein kind en zette haar bril recht. ‘Okay, thanks a lot.’ Ze frommelde haar iPod weer in haar handtas en strompelde uit de bus. De bus bleef nog eventjes staan en vertrok toen weer. Ze hield van het geluid dat de bus maakte door de sneeuw. Het maakte haar intens gelukkig. Daar stond ze dan, in the middle of nowhere. Ze zag een vogel die ze niet zo snel thuis kon brengen. Ze haalde haar spiegeltje tevoorschijn en ze bekeek zichzelf grondig. Mijn hemel, wat ben ik toch oud aan het worden, dacht ze.
Ze pakte haar lippenstift. Ze wist dat Karel haar lippen het mooiste van alles vond. ‘Je hebt geen pijplippen, maar lippen om op slaap te vallen’ had hij ooit eens tegen haar gezegd. Het grappige was dat Merel meestal degene was die als eerste in slaap viel, vaak met haar wang op zijn zak. Hoewel Karel Merel had verlaten, had Merel veel zinnen van Karel in haar hoofd opgeslagen. Die zinnen braken nooit uit, spookten niet. Ze hoorden domweg thuis in haar hoofd. En misschien maakte dat haar ook op een één of andere manier wel meer ziek dan de kanker. Ze vroeg zich af hoe Karel zou reageren als ze hem vertelde over haar ziekte en zijn onbekende zoon. Waarschijnlijk zwijgend. Karel zweeg namelijk graag. Karel de Grote Zwijger noemde ze hem ook wel eens. Ze haatte het als Karel niets zei. Ze zou ondertussen multimiljonair zijn geweest als ze voor alle gedachten van Karel een kwartje had gekregen. Het heeft niet zo mogen zijn. Ze klapte haar spiegeltje weer dicht. Het was nog een goede tien minuten lopen naar het huis van Karel.

Ze belde aan.

royal flush – maaike klaster

Het duizendste uur is aangebroken. Geloof je me niet?
Kijk maar op de klok. Vandaag heb ik er negenhonderd-
negenennegentig op zitten.

De man aan jouw zijde tijdens dat potje poker was de
mijne. Mooi hè? Dat vond ik ook, en ik geloof er geen
reet van dat jij dat nu opeens niet meer weet. Alsof ik
zou zijn vergeten met wie jij er rond driehonderd recht
voor mijn neus vandoor ging. Niet vanwege hem of om
de seks, maar vanwege mij. Omdat je toen al wist met
welke man ik jou dat vijfhonderdtweeënzestigste uur
om de oren zou slaan, af zou troeven, af zou maken.
Full house, zolang het duurde.

Nu, vandaag, zal de klok haar laatste slag slaan en ben
jij mijn huidige, toekomstige man voor altijd kwijt. Kijk
voor deze keer maar even met mij mee. Zie je, hij en ik
hebben dezelfde kaarten gedeeld gekregen: harten aas,
harten koning, harten koningin, harten boer, harten tien.
Dat is nog eens wat ze noemen, een royal flush! Nu weer
in jouw eigen kaarten kijken. Niet meer valsspelen.

pacman – mattijs deraedt

Ik sta te grazen in de velden van de zon,
ik sta te kijken naar de voorbijrazende trein
die ik missen wou.

Ik draai mij om en staar in de oneindigheid
van de poëzie: loeiend in een raadsel dat
onopgelost mooier is.

Verwondering klautert uit de gracht.
Achter het hek staat een catatonische jongen,
hij draagt een wit masker met lange neus.
Hij wandelt traag naar je toe.
Eerst ren je weg maar uiteindelijk
draai je je om, samen met de menigte in je borst.
Je voelt geen angst meer
en je handen waden door de mist die hij is,
ook al spert hij zijn hoofd open als een haaienmuil.