In de kern houden ze van je,
op je schouders kijken ze mee,
je overleden vrienden, voorouders, geliefden,
ze zien dat je niet feilloos bent,
dat je soms fouten maakt,
ze voelen het, ze weten het best,
maar dat geeft niet,
dat geeft echt niet,
oordelen doen ze niet,
nee, dat laten ze over
aan de rest.
Resultaten voor het trefwoord nee
Ik ken de zoon van een heilige die is gestikt in de vacature van een vuurtorenwachter
Dichter zal ik bij een heilige niet geraken
De zoon van de heilige is noch vroom noch vuurtorenwachter
Hij is gewoon een necrofiele tegelzetter
Hij was nog maar vijf jaar toen zijn vader is gestikt.
Hij was toen nog geen tegelzetter, maar hij had wel al necrofiele neigingen
Na de dood van zijn vader is zijn moeder hertrouwd met een doffe pantoffelmaker
Hier kom ik op de proppen: ik was de minderjarige minnares van de pantoffelmaker
Bij mij was hij nooit dof, wel integendeel
Toen de necrofiele bijna-tegelzetter een kapotte eierkoker wilde dumpen
In het tuinhuisje trof hij ons aan in een onzinnige verstrengeling op de vloer.
De zoon van wijlen de vader krijste: ‘Als dit seks voorstelt, dan nee, nooit!!’
Ik beet terug: ‘Het ziet er lelijk uit, maar het loont de moeite.’
Maar ik geloofde mijzelf toen al niet
Sindsdien zijn we bevriend, de necrofiele tegelzetter heeft alles doorverteld
Aan zijn moeder, aan de mijne, aan zijn huidarts, aan de mijne,
En aan de naargeestige vuurtorenwachter, de vuurtorenwachter van de vacature.
Ik ken de zoon van een heilige die is gestikt in de vacature van een vuurtorenwachter
Dichter zal ik bij een vuurtoren niet geraken
Ik ben noch necrofiel noch tegelzetter
Wanneer ik ’s nachts de bloemetjes buitenzet vergeet ik niet te bloeden
Overdag verveel ik mij soms stierlijk, dan bel ik aan
Bij de necrofiele tegelzetter, hij opent de deur, hij zegt:
‘Kom binnen, kom binnen! Zo lief dat je drie marmotten hebt meegebracht.’
Pallas was geen zwijger, noch sprak ik hem veel. Haar pessimisme tegenover de blauwe wolken en de rode maan, Pallas kon er niets aan doen, dat ik haar kende van voor het misbruik, sommige dingen groeien zo, en dat kan je haar niet kwalijk nemen, heb ik nog tegen Pallas gezegd. Maar nee, zij en Pallas zouden en moesten gaan samenwonen, ongeacht de financiële problemen en extra kosten, omdat het een servicewoning is met een heleboel overdadig groot onderhoud en een tuin waar niemand in durft te lopen. Maar goed, ik heb ze nog gewaarschuwd, maar zij en Pallas wilden niet luisteren en moesten na inlevering van 25% van hun totaal inkomen toch tot het inzicht komen dat samenwonen niet meer zo voordelig was in de nieuwe participatiemaatschappij. Nu zit Pallas tegenover mij, hij heeft ruzie met haar en kijkt televisie, ik denk niet dat ik hem vandaag nog op het idee kan brengen om ergens anders te gaan slapen, maar kijk hij heeft trek, misschien dat Pallas vanavond toch nog ergens anders beland, wie weet, wie weet, wie weet. Morgen zal ik zijn vriendin bellen.
gesombresseerde impromptu’s
achtergrondig
achter spiegels
achter schaduwen
achterin mijn uitvloeiende inkt
Bleu Mystère
blue blauw rauw kou hou
geen krassen
nee wij schoonschaatsen
over de belijnde witte maagd
ik blauwvouw je neer
dicht bij mij
deze avond
voor even
(Gesprek met de geliefde)
– Zei u iets?
– Ja, dat ik langzaam ben. U begreep mij niet.
– Tijd, u had het over tijd. Welke tijd is u en mij toebedeeld?
– U bepaalt uw tijd…
– Weet u ik vraag me af soms, of u bestaat,
of dat u bent opgezogen uit de ruimte, gevallen in tijd, verdwaald… Ik lach dan altijd, maar het is niet zo’n vrolijke lach…
En… dan begint de tijd weer.
– …
– Bent u er nog?
– …
(Gesprek met tijd)
– Waar bent u?
– Ik ben hier.
U bent er ook.
– Ja, hoe lang?
– Ah…tijd, u heeft het over tijd. Weet u het vlees, het denken, het wezen
heeft gebrek aan tijd.
– U maakt mij bang. Nee niet u, maar ik en de anderen in ik.
Ik vraag me af of ik en u… U maakt mij bang! Bent u er nog?
– Ja al een tijd.
– Neemt u mij mee of laat u mij achter in…?
– In tijd? Weet u hoeveel tijd ik in u ben? Geen. En u
in mij? Altijd.
(Gesprek met de dood)
– Ik weet dat u er bent.
– U ziet mij?
– U ziet mij ook. U bent er al-tijd.
– U roept mij?
– …
Vrees niet de camera.
Vrees niet de e-mail-check.
Vrees niet dat de rechtspraak onder curatele staat.
Want onze plichten en rechten zijn in beton gegoten.
In onze ivoren torens bewaren we onze gedichten in
vuur, meneer minister en
wij kijken omlaag, terwijl het boven ons gebeurt.
Want in zwermen zullen zij komen.
niet de kraaien en de raven,
niet de dik gedrukte letters in de krant,
niet de onderwijzers die ons jarenlang belazen.
Nee, wel de poliepen van vrijheid die
ons minutieus bekijken.
Zij zullen dineren in hun upperclass-aquariums,
inferieur op maat en een
samenleving dicteren met princiepjes.
Totdat wij enkel nog tolereren.
gevleugelde gouden arenden
duiken op parels
in de oerzee
waar de oersoep
net zo heet wordt gedronken
als opscheppers
van de evolutie
waar Darwin op doelde
maar zonder doel
gaat zij voort
en brengt monsters voort
die de macht grijpen
in steden en op pleinen
waar stenen tegen traangas
en achter de glazen helmen
verschijnen kinderhoofdjes
die stenen gooien naar zandgebakjes
we will rock you
en torens storten in
zowel in Babel
als New York
en de muren van Jericho
Berlijn en Palestina
zijn niet veilig
voor de vlammende protesten
van beatniks en joden
dichters en anarchisten
die niet in hokjes passen
maar oppassen!
want het goud dat blinkt
is nep
net als de botoxmeisjes
en hun kunstlippen
en nepborsten
en nepglimlach
de moloch
Ness lacht in haar vuistje
terwijl de dodendans
rond het gouden kalf
voortgaat
het inferno
dat zij hebben ontstoken
op aarde die de hel is
– de anderen –
zoals JP Sartre zei
– hij sloeg de spijker op zijn kop –
van Jut
sint Juttemis
who wants to live forever
maar
de Queen wil maar niet dood
en de prins wacht
op zijn kikker _van Basho_
die geluid maakte
als van een sprong
in het duister
van Pascal
die Kant noch wal ziet
maar oeverloos zwetst
en jongelingen naar de afgrond stuurt
met machinegeweren
op hun schoot
en cornflakes in de voorraadkast
naast de havermout
styreen en imitatie
concentratie
kamp
bommen
die uiteenspatten
op de hoofden van
reclamemonsters
het stinkt naar plastic en Auschwitz
naar gebraden mensenvlees en yoghurt
en de machines ratelen
en de kogels vliegen om de oren
maar ze horen niet
want ze zijn ziende blind
zij horen alleen de kassa rinkelen
het geluid van hun botte hersens
en lege hoofden
die weergalmen als holle vaten
en het tromgeroffel van de
krijgsdans
van krijgers uit een ver verleden
sta stil!
maar toch beweegt zij
en is nooit te stoppen
nooit
maar nu wel
althans volgens de naïeve lezer
maar het is schijn
nee
het is zelfbedrog
Wat ik tot dusver heb gedaan met mijn leven is weinig,
ik heb het niet op straat gegooid,
niet geslagen,
niet geaaid,
niet één keer nauwkeurig bekeken.
Ik houd mijn handen thuis en sluit bij voorkeur mijn ogen.
Wat ik tot dusver heb gedaan met mijn leven is weinig,
nee schudden,
zuchten,
steunen,
uitblazen van niets,
daar ben ik grotendeels mee bezig geweest.
Ik behoor bij uitstek tot de mensensoort dat men oproept te ontwaken
ter verbetering van het een of ander.
Met het leven weinig doen
is iets waarvan ik merk dat anderen dan ik zich er ongemakkelijk bij voelen.
Aangezien ik niet van plan ben me zelf ongemakkelijk te gaan voelen ga ik gewoon door
met het leven weinig te doen.
Ik zeg: laat het maar een opdracht voor die anderen zijn
hun gevoelens van ongemak te leren beheersen
terwijl ik mijn leven alweer niet oppak
hangend in een stoel
volle dagen naar iets staar
waarvan ik niets verlang
het minste een droom of idee waaraan ik zou kunnen werken.
Stoelen in opstaande positie,
vastgesnoerd met losse pols
en quick release. Hoge hakken,
uniform qua strak gelid.
Eigenlijk ga ik nergens heen,
ben ik dolende tussen de wolken.
Zoek ik een horizon die nergens
was en toch weer altijd en overal.
Vlucht ik over heuvels boven
gepeupel en glimmende rivieren.
Ga ik door ijle leegte met mijn witte
staart tussen de benen.
Of nee, de leegte zoekt mij;
het schept een band.
Als verbond tegen volle gedachten
die als Joviaanse wervelwinden
nooit gaan liggen.
besloten geen nieuwe relaties
aan te gaan
de ware zal ik toch nooit
ontmoeten
aandachtig sta ik op een tentoonstelling
een schilderij te bekijken
een warme mannenstem
achter me zegt
u lijkt op haar
voornemens de opmerking te negeren
maar mijn nieuwsgierigheid
is sterker
me omdraaiend komt mijn blik
terecht in vriendelijke onderzoekende ogen
in een poging me te verweren
zeg ik vinnig
een variant op
ik ken u ergens van
nee zegt hij
ik ken u niet maar ik zou
u graag leren kennen
iets minder bits zeg ik
onder het “genot” van
een glas wijn zeker
hij blijft charmant
in goed gezelschap heb ik
geen alcohol nodig
dient hij van repliek
gelijktijdig schieten we in de lach
en het pleit is beslecht
Recente reacties