Haar lamp knippert even. Het leven is ondoorgrondelijk, de dood is ondoorgrondelijk, het enige wat ze nog een beetje snapt is vandaag. Inmiddels is Anneroos vertrouwd geraakt met de geesten. De dood is een koud mysterie, ontzettend benauwd, oneindig stil en prachtig, zo prachtig. En nog, nog steeds had ze geen rust. Sterrenstof, glitterpoeder, als golven, zee, natuur, sperma in een eicel, een klaterende waterval, nieuwe lucht, leven op volle orkaankracht, maar dan helemaal mors- en morsdood, heel, heel, heel, heel, heeeeel erg ver verwijderd van haar. Het hiernamaals, het is er zo prachtig, zo prachtig, maar hij wil terug, terug, terug, terug naar de aarde, naar zijn vrouw, zijn hart, hij wil hier niet zijn, het geestenrijk is maar een stomme, saaie, prachtige plek waar alles samenkomt, stil lijkt te staan, opnieuw begint met leven, ademen, bewegen, maar hij, hij is nog niet eens klaar met het begin, zijn opdracht is nog niet volbracht. Stil klinkt zijn machteloos protest. Anneroos test het lichtknopje, ze weet het. Hij is bij haar.
Resultaten voor het trefwoord mysterie
Je kunt behoorlijk lyrisch worden
Langs het Winschoter Diep.
De zon hoeft niet eens te schijnen.
Het hoeft niet eens droog te zijn.
Met haar Laksmi kronkelarmpjes,
Plukjes schaamhaar midden strooms
Draagt ze altijd een mysterie
Onder een hardstalen kroon.
Geen loos vissertje te vinden.
Tussen haar trotse kragen.
Hoor de polder zachtjes klagen.
Het reilt zoals Het Diep het zint.
Zelfs tijdens de zwaarste stormen
Kabbelt ze boeddhistisch door.
Geen schuimbekkende golven.
Heeft daar het gezicht niet voor.
Het zou je niet verbazen
Als Mozes aan kwam drijven.
In een veel te lek mandje.
Met drie wilde wijven.
De zomer doet alles sidderen.
Het Diep hangt uit de zon.
Waar een hoentje driftig kwekt
Met een veel te oranje bek.
Natuurlijk kampt Het Diep
Met een beperking of twee.
In Sodom loopt ze namelijk dood.
Alles verstomt, geen die dat hoort.
Kom voordat de zon ondergaat
Neem een woord mee
Het speelgoed is opgeruimd
Mijn boek kwijt
Zonder dat ik het zoek
De winter gaat niet voorbij
Een oude man verwarmt zich
aan een smeulend vuur
In trektocht alleen
Hij zwijgt
Het heelal is stil
Het licht is een mysterie
Zijn oogleden vallen
De sneeuw valt
Naakt
Neem een welkomswoord mee
Een plukje zon
Uit het verleden
Glans moet er zijn
daar begint alles mee
magie verscholen achter
metersdiepe kersenogen
zwijmelen
sprakeloos zijn als bij een
platgevallen eik
duimzuigen in de schaduw
van verpletterende verlangens
totaal verslagen achterblijven
bij het mysterie vrouw
magica materna
waar is toch de verwarring
van nooit of te nimmer?
ik wil de glans van
duizend Cleopatra’s!
Hoeveel zielen op de aarde
Gepijnigd door leed
Wensen verlossing?
Het is toch heel simpel,
Spreek mijn naam,
Zeg mij wie ik ben
En ik sta u terzijde…
Mijn naam,
net zo verborgen als die van God
Sinds het begin der zielen
Een mysterie opgebouwd
U hebt ons verloren
Dat kost u,
terwijl het toch zo eenvoudig is…
Zoek mij in uzelf
Spreek mijn naam
En alles is goed!
het blauw
tijdens eerste zonnestralen
het blauw
’s middags ’s zomers
het blauw
donkere onweerslucht
het blauw
van Haar jurk
het blauw
Hemels, Goddelijk
geen van al
ook maar dichtbij
Chartres Bleu…
mysterie
blauwer dan blauw
Hemelser, Goddelijker
vanaf Lauden
tot de Completen
en ver daarna
alleen het blauw van jouw ogen
overstijgt de sensatie…
Het kraken van de schragende planken
Klinkt zacht vanonder je trage blote voeten.
Aan verzaken van schoonmaken is te danken
Het opdwarrelende stof, deeltjes die je begroeten
Van dingen en dagen, geweest, vervlogen.
Kleding ligt in de hoek, boeken op een stoel;
Een foto, ooit zoek, steekt ergens uit: momenten
Roept het op, kwijtgespeeld tussen het gewoel
Van kansen en mogelijkheid. Al de elementen
Waren aanwezig, maar je bleef onbewogen.
Je huis is vervuld van je adem en geluid,
Van heimwee, onvervuld, en van spinnen,
Maar alles gaat verstopt tussen de kluit
Van heel de bende. Waar je moet beginnen
Wanneer je op wil ruimen is je een mysterie.
Verlangens sluimeren in al de hoeken,
Onder de lakens begraven, in lade en kast.
Je blijft eraan haken, alles komt je verzoeken,
Telkens en telkens weer, als een grote last.
Vol zuchten en zorgen zag de spiegel je hysterie.
Geen gevoel is je woning bespaard gebleven,
En de sedimenten van je sentimenten liggen
Om en over alle spullen en zaken heen geweven.
Naast de brief van je ex een glas aan diggelen,
Haast een kaart van een zwijgende zoon rakend.
Je denkt jezelf nog een duizend dingen toe,
En weer maak je verwijten aan levenspassanten.
De kraan open, gezicht wassen; je ogen moe;
Heel de avond lig je in bed te lanterfanten,
Bewustvol weer geheel de wereld verzakend.
het is even nadat ik gedroomd heb
(het is warm om te slapen
en het regent)
de eenzamen vertrekken naar de bergen,
ook zij dragen de last en vertellen
verhalen. graag ga ik naast hen
omhoog
terwijl we bidden naar de maan en
de sterren en geaaid worden onze ogen.
en we spreken van jouw mysterie in dit land
en van het stelen van verloren dingen
–hoe je de bloemen schikte en
bevangen was
in stilte
in een wereld(die niet eindigt zoals
die van ons) die stottert en
zingt en je lach is het stormen
van de zon tussen mijn armen en
niets liever zou ik hebben,niets
liever dan
je kus
steriele pakken hullen mannen
in hun adem
ze hangen om de crimescene
met roodwitte linten
de dreiging dichterbij
rubberen handen
zuigen webben van mysterie weg
de daders gepakt
lopen zij hun processie mis
Recente reacties