mijn lichaam is hier
de echo kleeft nog aan de muur
in gedachte nog tussen lakens
haar ogen, haar stem
ik ben er ook ingetuind
seks is niet altijd eerlijk
onevenredig verdeeld
beheerst door macht
mijn lichaam is hier
de echo kleeft nog aan de muur
ik ben er ook ingetuind
ze zag kans, dat mag.
Resultaten voor het trefwoord muur
De orde van logica, zij reikt verder dan de mensenlogica.
Het is een onbewogen dag, de deur achter hem dicht en op reis.
De logica van de natuur, balans en onbalans, de wetenschap van macht,
·om te gaan of te blijven. ‘Anneroos neutraliseert me, Ylcia laadt me op.’
Twee honden, Kaa en Kee, ongebonden aan een lijn.
‘Waar staat het voor en wat wil het zeggen?’ Vraagt hij zich af.
Dwing het kompas niet naar het zuiden als het naar het noorden wijst
en dwing het kompas niet naar het noorden als het naar het zuiden wijst.
Maak je los van de muur, begeef je buiten het cement en de fundering.
Spiritualiteit is als een volwassen vlinder, vrij, alleen, mooi, oneindig mooi,
·alleen voor jezelf.
Anneroos is hoog, zo hoog. Maar Ylcia is nog, nog hoger, verder dan zij.
Je kan zelf nog, nog, nog verder en hoger komen,
maar zo iemand heeft hij nimmer echt gekend.
Hij wilde tegen haar zeggen
dat hij deze vraag eigenlijk niet eens hoefde te stellen,
maar zelfs dat was niet nodig, het ging vanzelf.
‘Wat zeggen ze?’ Vraagt Ylcia haar man.
‘Ze spreken in waarschijnlijkheden, omdat ze niets zeker weten.
Niemand, niemand, niemand weet hoever die is. Niemand!
En schat, weet je wat het ergste is?
Ze zeggen, dat als ons hoofd niet aan onze romp vast zou zitten
dat wij ons hoofd ook zouden vergeten.
Met andere woorden tijd om Anneroos duidelijkheid te geven.’
Ochtenddauw laat langzaam aan grassprieten los,
een eend, een fuut, een vaart, een vijver.
Anneroos loopt op blote voeten als ze ziet dat haar man weg is.
Ze voelt twee botsauto’s botsen.
De honden, Kaa en Kee, zijn met de dromen van de oosterwind
vertrokken.
aan tafel heb ik uitzicht op Zwitserland
grote posters verbergen de betonnen muur
achter mij leeft mijn moeder zich uit
op de houten tussenwand spijkert ze
mannen met klopboren de hemel in
er gaan geluiden over de pijngrens
door de wanden van het gehoor
zij verdrijven de afwezigheid
naar ruimten die ik luid doorboor
laat mij wild zijn in het bos
overgeleverd aan naakte aarde
geur van mos en verschraald bier
aan kaalzucht zonder eigenwaarde
proevend van schroeihuiden
opgezwollen in poriën van vlees
uit achterbuurt en bielzentuin
uit kelen roodverbrand en hees
geen zee leek ooit te hoog
en magen waren hongerig geil
ik schakel liever een tandje terug
platgezegd, deze muur is mij te steil
je huis moet leeg
zo zijn de dingen
jouw dingen
ineens een opruimklus
alles moet afgezegd
leeg en weg
je broeken van de lijn
– ze voelen stijf –
verbonden voel ik me
met dingen
die niets kunnen zeggen
met de hoorn van de haak
trek ik het snoer
uit de muur
de toon sterft
nu is er alleen nog behang
met lichte afdrukken
op foto’s op Funda
ik hou van hem zoals ik ook van mijn rechterarm hou
een half hart waar sneeuw in zit
de hardcore poging tot vermomming van de homo
we schreven het op de muur
‘drank is een moeder’
ik zoek mensen en zo
met grote witte muren en vind niet meer
dan een wollen plaid rustend op een leeg dressoir
de watermaan kaatst haar licht tegen
een gevel en verdwijnt met mij in de nevel
waar ik mijn zoektocht naar mens en muur
in de wollen plaid bewaar
Aan de woerd
Binnen een stelsel van versterkte wallen
Ligt een stuk hout aangemeerd
In de grond verzonken
Tot de natuur nimmer weergekeerd
Boven een droge slotgracht
Waarin het onkruid groen golvend omhoog grijpt
Twee oudgedienden stappen van plank tot plank
Zij lopen door de verbrokkelde muur
Toegang tot een oude veste
Vestibule waar, in stille beslotenheid
Onder de bladeren van een oude eik
De notabele slachtoffers van weleer
Dwalen in het oneindige van het menselijk geheugen
Na het voorgeborchte is er een open ruimte
Kanonskogels liggen hier grijs tussen groen
Het lijkt wel of ze daar zojuist zijn neergekomen
Zij verrinneweren nu geen muren meer
Het oude bolwerk ligt om ons heen
Paadjes tussen distels, brandnetels en kleurige veldbloemen
Lijden ons naar kerkers van die men ooit verdoemde
Wij dalen af met de burchttoren links van ons
Deze staat als een dolk in de grond
Een wond, waar struiken als bloed uitvloeien
Wij gaan door de boogstelling en lopen in
Een doortocht van smalle strepen muur tussen een blauwe lucht
De bannelingen die hier achter tralies zaten
Zijn vergeten kreten van menselijk leed
Nu beschermt hen slechts de wildgroei
De ban en zijn landzaten
Sidderen in broeierige aardkluiten
Waar het water en de wind een woestenij creëren
Is het dat zij nat van regen lamenteren
De gesloten tralies van weleer weigeren weerbarstig
Toegang tot een open domein
Samen blikken wij de ruimte in
boven moet hij een pruik
van staal en wilde haren
naar onder laten vallen
om zwarte wolken in en
zonlicht uit ons huis te jagen
wat blijft
zijn zwarte kringen
rond ogen vuile vingers
onder roet
Het hele huis moet leeg
zo snel als het vergrijst. De eerst
nog witte muur
verwijst
naar ons
wij willen alles uitgeveegd
ze schreef zich lachend naast je
in zwart of allebei
ze grinnikte een rode streep
een vuist wat bleek
was jij
je mond getekend op beton zo
hard zo onaanraakbaar hoog
ze moest wel blijven tot de muur
en alles was
gesloopt
Recente reacties