het ijzig koude licht; naar ’t schijnt
hoe een steelse lach ragfijn verdwijnt
wiegelende ijskristallen trekken een spoor
morfologisch op bijna niets geënt
rondom mij is het klapwiekende mangaan blauw
ik adem, een beetje van mijzelf er voor
ik stijg en zweef door vormen van gevoel
’t wendt
alsof ik je nooit meer vinden zou
stuur je de verlangens naar ’n voor
van de werkelijkheid, reusachtig
een gapend bruin slot
Recente reacties