Resultaten voor het trefwoord minares

adder in knopenwinkel en op picknicktafel – delphine lecompte

We negeren de dode adder die op de picknicktafel ligt
Naast de dode adder liggen er twee telefoonboeken
Jij neemt het meest recente en ik blader in het oude
In het oude telefoonboek leeft mijn grootvader nog
Zijn minnares ook, ze had rode haren en ze pelde garnalen.

Ze had rode haren en ze kon een struisvogel in existentiële nood imiteren
Pas vele jaren later besefte ik dat ze eigenlijk de spot dreef
Met het orgasme van mijn grootvader, de ondankbare teef
In jouw telefoonboek staan een schrijnwerker en een oncoloog
Die dezelfde voornaam en familienaam dragen als je enige schoonbroer.

Je zegt: ‘Ik ga iets eten achter die boom daar. Die boom met de gekerfde initialen
Van je hatelijke moeder die mij gisteren in de knopenwinkel straal negeerde…’
‘Wat deed je in een knopenwinkel? Ben je opnieuw verliefd op een knopenverkoopster?’
Vraag ik ongerust, maar je bent al verdwenen met de laatste sandwich achter de stronk
Ik eet een augurk met lange tanden en achteraf pook ik met mijn zure wijsvinger in de adder.

Hij wordt levend of hij ontwaakt
Hij is vrouwelijk en zij bijt mij
Ik krijs hoger dan gewoonlijk, maar je blijft verscholen
Een normaal gezin dat net is toegekomen snelt ter hulp
De blakende moeder voert mij naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis.

Onderweg vraag ik haar of schijn bedriegt
Of de gezinsleden binnenshuis manipulatief, rancuneus en giftig zijn
Of de normaliteit een dun laagje vernis is
De blakende moeder snuift misprijzend en sist:
‘Dom wicht, we zijn geen gezin; we zijn een toneelgezelschap. Maar jij krijgt geen vrijkaarten.’

verslag van een mishandeling (1978) – maaike klaster

1.

Het ziekenhuis waar ze mij toen ik twee was een week lang martelden
staat nog steeds, bestaat niet meer als ziekenhuis, herbergt nu nieuwe
ondernemingen. Als ik sporadisch langsfiets, krijg ik koude rillingen,
omdat ik weet wie er spoken. Misschien dat iemand op kantoor op dit
moment de verwarming aanzet en zich laat verwarmen door de radiator
waar ik met beide armen aan vastgebonden werd.
 
 
2.

Ma Cherie, zegt-ie
en hij kust met zijn tong mijn mond, omdat ik smaak naar snoeplippenstift
en ongeschonden, verse kersen, streelt mijn naakte lichaam, maakt van mij
zijn minnares, een vrouw om van te houden, zegt: Jij bent zo machtig mooi!
Hoe zou ik mij nou in kunnen houden? – maakt zijn wil de mijne.

Wat hij natuurlijk allang wist, is dat ik heb gewacht met plassen, zodat ik hem
op het juiste momen zijn gladgeschoren bek in pis en hij voor het eerst die
onderzoekende artsenvingers verwijdert van mijn clitoris, mijn kut nu weer
van mij is.

Iedere vrouw op aarde die lang en breed volwassen als Lolita heeft gelachen,
haar preburale vagina aan een volgroeide man aanbood, mag bij deze mijn
plaats innemen. Daddy’s Little Girl ligt te huilen in een luier.
Na vierendertig jaar ben ik eindelijk van je af.
 
 
3.
 
Schoonheid kan mij gestolen worden zolang jij nog in mij ronddoolt,
ik jou niet te pakken krijg.
Blijf staan, wijf!

Met handen die mij raken als natgemaakte handdoeken smijt je mij onder
een stromende douche, laat je mij daar in mijn eentje staan en jij blijft
grijnzen, krijst: Sssst, niet tegen papa en mama zeggen – grijpt mij bij
de keel, knijpt terwijl de andere kinderen kijken, laat mij omgekeerd
hetzelfde zien, alsof het alleen de anderen zijn die pijn lijden en ik
degene ben die iedereen hier uit jouw haatdragende hart moet redden.
Vanaf nu zal ik in iedere verpleegkundige jouw krullen zien,
geen thermometer meer vertrouwen.

Het is een wonder dat je ons liet leven na ons dagen te hebben uitgehongerd.

Thuis laat jij jouw man mijn blote lijf betasten terwijl hij jouw tieten streelt.

Zonder woorden werden wij geboren, maar hier heb ik een pen die
meer macht heeft dan jij ooit over mij hebt uitgeoefend.
Zelfs toen je mij met geweld in dat ledikant onder bedwang hield, vocht ik
terug, zodat je was gewaarschuwd, mij al bijna niet meer aan durfde te kijken,
bij mijn vrijlating tegen mijn ouders zei dat ik mij zo goed gedragen had.
 
 
4.
 
De andere kinderen en ik vinden elkaar terug op de gang,
zijn na al die jaren weer boeren en boerinnen op een verkleedpartijtje,
schoppen lachend onze klompen in de lucht, raken zo alsnog het plafond.
Terwijl wij hen die ons zo zorgzaam haatten de schaapskleren van het lijf
hebben gerukt, hebben achtergelaten in de nu kinderloze zaal, waar zij elkaar,
in het duister op de tast, als stinkende, wilde beesten zullen verslinden
en verdwijnen in dat zwarte gat.
Wij slingeren ons al zingend naar buiten, waar de zon vandaag alleen voor ons
is gaan schijnen, lossen op in het licht, vinden onszelf in de huidige toekomst terug,
laten ons omarmen door een liefhebbende, volwassen huid, slaan onze armen
om twee kinderen heen. Eén van de twee ben ik, twee daarvan zijn zij.