Hier kom je aan voor de nachttrein naar Milaan. Voel je
dat de reiziger geoefend in begrijpen is, maar ook dat niet
iedereen paraat voor later is. Op perrons passeren immers
schimmen vol zichzelf, met weinig woorden. Hun blikken
zijn van melkglas, ongewis als dagboeken die geschreven
werden met terugwerkende kracht. In onze coupés gaan we
over tot ontrafeling. Van vreemdelingen de naam, van buiten
de huiver. En dan is er de cadans van slaap, een lichte want
we sporen door de bergen. We sommen daarin dingen op
die nergens toe dienen. Hinkelen met niemand anders dan
jezelf. Mussen tellen. Struiken strelen. Rivieren vol water
benoemen. Een hoorspel voor doven schrijven. Ik droomde
dat een farao mij schouderklopjes voor mijn fluiten gaf. Ik
weet dat ik mooi fluiten kan. Ik lijk dan wel een Engelsman.
Recente reacties