zijn stad is van marmer maar doof
hij eet wat hij nooit hoorde
alleen zingen de smaken vals
hij is armer dan een mus
die in een gouden veld
zichzelf te luisteren legt
en op de ladder van het lied
de leeuweriken hemel ziet
zijn stad is van marmer maar doof
hij eet wat hij nooit hoorde
alleen zingen de smaken vals
hij is armer dan een mus
die in een gouden veld
zichzelf te luisteren legt
en op de ladder van het lied
de leeuweriken hemel ziet
De lijst van vrouwen die graag in slaap vallen,
dromen van borstbeelden van werklieden
en rijen grijze afdakswoningen voor weldoeners
dommelt van dageraad tot eerste loomte.
In bladgoud bladderen de namen van ’t marmer
ter meerdere glorie van vocht en schimmel.
Bewegen doen zij nauwelijks, in ’t rustig wachten
aaien zij de kat in halen tot statisch paradijs.
Mannen zijn er voor enig moment in het etmaal,
als bloed stijgt en huid glanst door ’t vocht.
Ogen gesloten in een diep en innerlijk kreunen
vlijen zij tegen ‘n warmte die hitte verhoogt.
Schemer brengt hen uiteindelijk ‘n eerste koelte;
uitrekken als muggen vleermuizen vangen.
Zo zijn vrouwen voorouder, seinen levenseinde;
moe van gisteren, teneergeslagen door heden.
Het is die ziekte van succes.
Ik sla het over. Als ik jarenlang
moet smeken, blijven smeken of ze alsjeblieft eens iets van mij,
dat ingevroren ego, willen publiceren, doe er dan een grafkist bij.
Leg het in met marmer, zink het af.
Maar zeg mij niet: ik heb je nooit
gelezen en ik weet niet wie je bent.
We kennen elkaar door en door,
het spel, de regels. Ik doe er niet
aan mee. Ik geef mij uit zoals
ik ben. Een met fondant gevulde pen ingewikkeld in papier, hand
geschept en ingebonden. Gesigneerd
en uitgedeeld aan honden.
Recente reacties