Ze stonden al jaren tegenover elkaar
met het geweer in de hand
naar elkaar te kijken
ze leefden in een droom
een droom in een ballon
die niet lek mocht gaan
elke dag poetsten ze hun lopen
smeerden hun laarzen in
met vet
nooit is er geschoten
maar praten
deden ze ook niet.
Resultaten voor het trefwoord lopen
Lopen,
over de weg, lopen in mijn hoofd.
Het is stil, zo stil,
zo stil,
zo stil.
Lopen, lopen, alleen maar lopen.
Eenzaam, alleen,
ook in gedachte.
Het is zo stil,
zo stil,
zo stil.
Alleen.
Lopen, lopen,
de wereld ligt open.
Het is zo stil alleen.
ik kijk niet graag of schichtig achterom
de villa die er net nog stond, lijkt op een oude dame
kermend in haar houten jas
zo hol van binnen
doorgaans een even aantal passen lopen
met je handen in je zakken
naar de paddenpoel
de langgerekte tuin in
dan merk je ook waarom
de grote wijzers langzaam om het kroos heen draaien
en wegtrekken tussen het struikgewas
wacht hier
laat mij het beeld kapot slaan
van de pad die destijds naar lucht zocht
op het randje van aarde en water
waarna hij uiteenspatte op gras dat groen was
Heb je al gehoord van Jesse
die gekozen heeft voor zijn laatste dag
vluchtig trok hij
zijn schoenen aan
om te lopen, zoals vroeger
langs de waterkant
om gewoon maar wat te lopen
langs de bankjes
waar hij met vrienden
lachend zijn eerste sigaret rookte
even bleef hij staan
veegde zijn neus af
en keek in de verte
schatte de tijd en
dacht aan het kind zijn
maakte een keus
en een laatste keer zorgde hij voor
vertraging
niet door nonchalant
te laat te komen
en zijn klasgenoten dezelfde glimlach
als altijd te bezorgen
maar door te lopen
tot de zon komt
de grootste aantallen
malloten en dombo’s
vinden we op aarde
zie de avond
balt zijn vuisten
jij vecht
en ik vang
het ruisen van engelen
die door dit maaiveld
lopen we moeten blijven lopen
laat een spoor van bomen na
tegen het dunner worden van de lucht
kan ik niet helpen – schiet ik oeverloos tekort
zie de avond
stolt zijn duister
jij vocht
en ik ving
het lekken van jouw
mergpapieren gezicht
laat me je stelpen
ik draag je naam en leg je neer
in dit slapeloos gedicht
met de herinnering
aan ruimte
maar te licht
voor de zalvende woorden
van een dwalende god
Omdat je weleens een neger hebt gezien
(mag ik neger zeggen, dames en heren?),
ben je nog geen Bijmer-expert.
Iemand noemde mij eens De Witte Negerin Van Amsterdam.
Geen idee waarom, want de rok die ik aanhad, kwam uit India.
Maar het is waar, als tienermeisje zat ik op metrostation Kraaiennest
(in die goeie, ouwe tijd) vol waardering te kijken naar al die kleurrijk
geklede vrouwen met hun klederdracht uit Ghana en Nigeria, met de
prachtigste tooien op hun hoofd, die met pronte borsten en trotse
schouders voorbij kwamen lopen, en dan dacht ik: Dat wil ik ook.
Zoals ik als vijfjarig meisje het allerliefste op de hele wereld een Zeeuwse
wilde zijn, met kanten kapjes en zilveren spiegels die de Zuid-Nederlandse
zon weerkaatsten, lonkend naar de golven van de Noordzee blonken, met
dikke billen in een mooie rok en dan met z’n allen dansen in een kring, met
z’n allen op klompen dansen en alleen nog lachen, alleen nog mooi zijn.
Die Zeeuwse was ik ook, want ik had een ring met een Zeeuws knopje dat
van het fijnste zilver gemaakt en alleen van mij was. Dat knopje ben ik
helaas al heel gauw kwijtgeraakt en ik weet eigenlijk niet waarom, want
ik kreeg het van mijn oma en niet om het meteen weer te verliezen.
ik zal je zeggen dat ik weet van einde niets
en ook begin is mij ontschoten in de haast
die leven heet verbrand ik weet nog goed
dat ik verbaasd uit ogen staarde naar
een ik dat mens geworden was een houten
glas vertelde mij van leren eten lopen
baan en dan het wennen aan gesprekken
over straat zonder de anderen aan te
raken balanceerde ik op zijden draden
langs een jou je lippen streelden tong
bewegen langs en zo te spreken met jouw
hart geworden menselijkheid het was alsof
het spreken over water lopen was zo zweefde
leven over in een jou en ik waaruit je ogen.
Hoe kaler en ontkleder de grachten,
hoe zwarter de takkenvitrages, des te voller
ik denk aan je melkwitte kont.
Gasgeel is het licht achter het glas in de gevels.
Alsof Breitner hier gisteren nog was.
Koud is het vuur van de jaren, de altijd flanerende tenen,
stram van het eeuwige striemen de winterse benen.
Maar het bloed is in de lichtschijn al warm aan het lopen.
Er wacht mij een bed, klaar ligt mijn lief om de hoek.
De daad voegt zich vandaag bij het innige woord,
ik loop het met Breitner te hopen.
Recente reacties