Resultaten voor het trefwoord lezer

het onbetreden pad – christos makrigianis

Inleiding

Vrees niet kom nader lezer, hoop of gelukzaligheid kent hier geen
plek enkel de verderfelijkheid en vergankelijkheid van het leven, de liefde
zit naast ons bij het vuur. Ik zal je leiden tot het pad van decadentie,
zij die hoop kennen zullen deze afzweren. Zij die vergankelijkheid ervaren
zullen het pad kennen. Doch het pad is duister, en diep, maar
het eind is een beproeving voor de volledige duisternis die
het leven biedt. Kom luister naar mij, en volg mij dan. Laat
je wezen, je moraliteit hier achter, gooi deze in het vuur. Waar
wij heen gaan is geen plaats voor twijfel, geen plaats voor
licht, de dood hangt om ons heen. Knikt en geeft ons de zin,
de Styx zullen we doorkruisen en vele vergane poëten zullen ons pad kruisen.
Het is geen zaligheid die men hier ontvangt, enkel de koude, steenkoude
vergankelijkheid van de doodsteek van de liefde, en mijn leven.

Verleden dag

De geur van Gauloises, Chesterfield hangt nog in de lucht.
Mijn ogen hebben zich enkel geopend, maar kunnen lang,
lang nog niet zien. De fles ligt naast me, leeg, waar ben ik
in vergaan, en wie is diegene die mij het pad heeft gewezen?
Met gebroken passen, vult mijn hoofd herinneringen aan, ik
sta op verga, steek de sigaret aan en denk aan wat, wat er gebeurd is.
De kamer kleurt weer van de rook, de asbak allang overvol,
ik kijk naar buiten de zon heeft zijn gezicht al getoond, en het
enige wat ik wil is duisternis als het deken over het vergankelijk
leven aanschouwen. Ik sluit mijn ogen en denk na, wat heeft
tot het punt van het niets geleidt, waarom ben ik hier aan verwant.

Openbaring

Gefrustreerd vergeten dromen vertrok ik naar een nieuw
verderfelijk leven, school een leraar zal ik worden, of niet.
Mijn hart al jaren geleden de hoop op iets van gelukzaligheid
opgegeven, stortte zich weer de afgrond in. Van de ene naar
de andere klas vertrok ik, aanschouwde blauw, maar geen
idee wat er zal gebeuren, wat er kon gebeuren. Determinisme
is pure ondergang. Had mijn hart maar niet zo snel de ketens
om zich heen gebroken, gewacht tot mijn intellect het,
het juiste moment aangaf. Maar nee, ik dwaal af.
In terugblik naar alles gaf Baudelaire het juiste te kennen:

Daal, jij uit hoogten af of stijg je uit ravijnen,
O Schoonheid? Hels en hemels mengt je oog zijn schijn,
die ons met weldaad streelt, met misdaad ons komt pijnen,
en daarom ben je vergelijkbaar met wijn.

De blik, blauw, mijn blik liep langs jou heen, hoe
zou ik je kunnen aanschouwen. Verborgen achter bergen,
muren zoals jij was, en nu alweer terug bent gekeerd.
Had ik maar zoals ik mijn lezers waarschuw, hoop, hoop
opgegeven. Maar nee het idee is nu zelfs verderfelijk,
doch vloeit het bloed uit mijn hart, en zie ik wit.
Toenadering beetje bij beetje, de eens saaie treinreizen,
alleen, nu met gezelschap kunnen delend. Woorden
over hoe ik, waarover ik nadacht ontgingen mij niet.
Doch brak het moment , op de dag waarop dronkenschap
in het teken staat van school, aan. Ik liet de eens
voor mezelf behouden, vergankelijke driften in mijn hart
tot een uiting kom. “ Ik vind je leuk” , in retrospect
is die uiting geworden tot het breekpunt van mijn
ontroostbaar, gestoken hart dat zich over liet gaan in liefde.

De vraag die zich nu door mijn hoofd spookt,
is de uiting dom, onwetend, niet doordacht gebeurd,
is tijd, ruimte de essentie van diens leven, en het doorkruisen
van problemen. Het laten helen van wonden, het
verschaffen van de nu vergeten kansen. Wie weet,
dronken sla ik weer de bladzijde om , as valt
op de pagina, het barre landschap is nu aanwezig,
de herkenbare verstarde realiteit, die niets, maar
dan ook niets overlaat aan nieuwe kansen, maar
gewoon, altijd maar blijft en blijft.

Doch ik ben nu al verder gevorderd in het verhaal,
dit punt is nog getrokken, enkel de teistering van mijn
hart vanwege een vrouw, gesloten, wiens muren
uiteindelijk breken onder druk. Wie, had die gedacht,
is de ironische opmerking, alles kan kapot, hier, hier
van toepassing. Ik denk niet, ik denk van niet. Nee,
doch brak het, bij de vordering van de tijd, het verval van
onze jeugd, en de groeiende aantrekkingskracht.
Het breekpunt brak iets nieuws aan, een periode
van fluitende vogels, altijd maar zonnige dag, of
zo dacht ik dat het zou gaan. De eerst kus gedeeld,
tijd stond even stil, doch deed het dat niet. Doch vordert,
en vordert te tijd. Er kwam de dag van stilte, het weekend
ervoor was die al gevallen. Duizenden vragen, scenario’s
spookten, spookten door mijn hoofd. In mijn kamer, gesloten,
de telefoon ging af, ze kwam langs. De deur had nooit geopend
moeten worden, of de telefoon beantwoord denk ik,
hoewel dat later dan nog zal zijn voorgevallen. Rationaliteit,
is nu wel opeens aanwezig, waar oh waar was jij eerst.

Ze verliet de kamer, en de rest is de verleden dag.
Het gesprek verwerkt, terug bij het voorgaande, viel
er, en de fles whisky werd beetje bij beetje gedronken.

Hel, wel op Aarde

Dagen na de leegte van de fles whisky, de leegte van
mijn leven liet blijken, en sigaret na sigaret, of bier na
bier mijn hart niet deed verdorven maar enkel meer deed bezwijken.
Viel ik elke dag weer neer, dronkenschap een uitlaatklep
van een verloren ziel, geen grip, of geen begrip op of voor
gevoel.

     Ik is een ander

Ontwikkelingen, verandering, de weg waarnaar toe het zal
leiden grijp ik aan, maar de intense hitte, van hart,
van gevoelsmatige destructie, na het dronkenschap,
want daarvoor ben ik verdoofd, is ondraaglijk.
Zijn de poorten al op aarde, of ben ik zelf al neergedaald.
Is de eeuwige pijn, de merken op mijn lichaam,
de merken van vergankelijkheid op deze aarde.
Kon de verdoving des harts plaats vinden,
nee dat is een luxe niet geleverd voor de doodgedronken poet.

                MY heart aches, and a drowsy numbness pains
                My sense, as though of hemlock I had drunk,
                Or emptied some dull opiate to the drains
                 One minute past, and Lethe-wards had sunk:

Opiaten, verdoving van zowel ziel als geest, als hart.
Interessant als keuze, doch blijft drank de uitverkoren zoals
elke verderfelijk wind die door mijn leven waait,
wordt weggedronken door drank. De fles die de leegte,
nadert, nadert de onsterfelijkheid van mijn liefde, maar
niet van mijn gevoelens hun pracht. Ik loop, loop
de duisternis rond, de wandeling in het park niet ver hier vandaan.
Die bomen lachen, de wolken huilen, en ik verga.
Het mes nog steeds gestoken, in mijn wezen, in mijn hart,
blijft zitten als aandenken aan haar. De geur staat me bij,
ik zie alles zoals een tijd geleden was, nu voor me,
zo helder, als de dronkenschap het me toelaat, zeer onverwacht.
Dagen slijten weg, gebroken slenter ik de straten op, op
zoek naar; dat weet niemand en vooral ik niet.
De wind fluisterde ik vernam het van Keats, zijn stem
schreeuwde door mijn gedachte en de dolksteek was nu
pas diep. Volgde er een gesprek, voor de hereniging van oude
idealen, misschien wel de uiting van een waanbeeld die
spookt in hoofden. Nee, nee, de duisternis en mijn dronkenschap
sloten hun vriendschap, troostte mij met hun vooruitzicht van
de uiting van mijn gebroken wezen, van de onzekerheid die nu
volgde. Vol walging, of afschuw zie ik de tijd en het verloop
nu tegemoet. Zal zich herstellen, zoals zij zich herenigt heeft.
Wie wiet, wie weet. De blauwe ogen zijn de poorten van
hel, blauw is zwart, en de duisternis voelt zich ermee verbonden,
zoals ik doe, zoals mijn pracht.

Nu

De drank heeft tekens geplaatst op mijn lichaam, verward
niet wetend wat ik moet doen, verviel ik creaties buiten mij om
en in de verwerking van de daden van haar hart. Nu zie ik waar
de engel zich van had ontrokken, niet van hemel of hel, maar van
de verachting die heerst op deze aarde. Kan ik het plaatsen,
is de verwerking onmogelijk. Zal ik me weer verder beetje bij
beetje de dood in verdrinken, en met het roken de vergankelijkheid
van mijn leven laten inzien. Is de tijd genaderd, voor een nieuwe weg,
een nieuw pad, onbetreden, maagdelijk als de dag waarop ik het zag.
Nee schreeuwt mijn hart, ja mijn hoofd. Twee strijd woedt, ik ben verslagen,
maar nieuwsgierig naar verandering en revolutionaire daden,
en niet in woorden verzinken. De zon, gaf weer blijk van leven,
van nieuwe paden te betreden, nieuwe stappen te nemen. Ik voel
een vreemde manier van melancholie, met euforie, ze heeft haar plaats
gevonden en ik zie wel waar Absinthe mij nu zal doen ontwaken.
Liefde om me heen, gevoelens uiten zich keer om keer, ik verga
in pijn met vreugde in haar hereniging. Gelukzalig
treedt ze verder, ik volg niet ik ben onzeker, en verward.

zelfbedrog – jan bontje

gevleugelde gouden arenden
duiken op parels
in de oerzee
waar de oersoep
net zo heet wordt gedronken
als opscheppers
van de evolutie
waar Darwin op doelde
maar zonder doel
gaat zij voort
en brengt monsters voort
die de macht grijpen
in steden en op pleinen
waar stenen tegen traangas
en achter de glazen helmen
verschijnen kinderhoofdjes
die stenen gooien naar zandgebakjes
we will rock you
en torens storten in
zowel in Babel
als New York
en de muren van Jericho
Berlijn en Palestina
zijn niet veilig
voor de vlammende protesten
van beatniks en joden
dichters en anarchisten
die niet in hokjes passen
maar oppassen!
want het goud dat blinkt
is nep
net als de botoxmeisjes
en hun kunstlippen
en nepborsten
en nepglimlach
de moloch
Ness lacht in haar vuistje
terwijl de dodendans
rond het gouden kalf
voortgaat
het inferno
dat zij hebben ontstoken
op aarde die de hel is
– de anderen –
zoals JP Sartre zei
– hij sloeg de spijker op zijn kop –
van Jut
sint Juttemis
who wants to live forever
maar
de Queen wil maar niet dood
en de prins wacht
op zijn kikker _van Basho_
die geluid maakte
als van een sprong
in het duister
van Pascal
die Kant noch wal ziet
maar oeverloos zwetst
en jongelingen naar de afgrond stuurt
met machinegeweren
op hun schoot
en cornflakes in de voorraadkast
naast de havermout
styreen en imitatie
concentratie
kamp
bommen
die uiteenspatten
op de hoofden van
reclamemonsters
het stinkt naar plastic en Auschwitz
naar gebraden mensenvlees en yoghurt
en de machines ratelen
en de kogels vliegen om de oren
maar ze horen niet
want ze zijn ziende blind
zij horen alleen de kassa rinkelen
het geluid van hun botte hersens
en lege hoofden
die weergalmen als holle vaten
en het tromgeroffel van de
krijgsdans
van krijgers uit een ver verleden
sta stil!
maar toch beweegt zij
en is nooit te stoppen
nooit
maar nu wel
althans volgens de naïeve lezer
maar het is schijn
nee
het is zelfbedrog

voor mijn popje – peter de groot

als schrijver
dichter desnoods

doe je maar wat
maakt niet uit

waarschijnlijk precies
volgens de regels

als lezer heb je
altijd gelijk

zeker zonder
empathisch vermogen

de oneindigheid van het oneindig kleine is niet alles – joost de jonge

Ik zuig het licht op
Van gestorven tragiek
Leef in de blinkende ogen
Van wie mij ziet
Omvat de ruimte
Zoals het onkenbaar immateriële
Ruimte geeft
Aan het universum om uit te dijen

Is het kleinste zo oneindig
Groot en onzichtbaar
Het draagt nog vele
Andere materiële universa

Op een andere onmogelijk te doorgronden manier
Doordringt dit oneindig kleine alle materie
Het nulpunt is de kern van alles dat vorm heeft
Zowel van binnenuit als van buitenaf ontsluit het
De mogelijkheid tot bestaan.

Let wel, lieve lezer
Dit is niet alles

De oneindigheid van het oneindig kleine is niet alles
En is in die zin niet zonder grens

Het absolute weten, kennen en begrijpen
Verschuift altijd in de tijd
Indien wij de massa van de zon exact konden bepalen
Dit is dan nog steeds niet alles en ook niet constant

Weet dit lieve lezer,
Ik verstoot alle massa ik
Leeg en zwaar als ik ben
De twijfel van het moment
Is wat je voelt dat aan je aandacht ontsnapt
Jijzelf bent het gewicht van het verlangen te zijn

Wat is de oneindigheid van het oneindig kleine toch gering
Achter de horizon vallen regendruppels
Daar is er ook een horizon die niet samenvalt met die van mij

Kon ik maar doorstoten in het rood van de ondergaande zon
Leven in de laaiende kleuren die mij doorstromen
De duisternis graait, een stille kracht slokt mij op
Zwart is de werkelijkheid die de onstuimigheid van mijn verlangen stilt
Ik ben verdwaald in de wereld terwijl zij in mij naar zichzelf zoekt

Alsof zij stil valt in de schitterende kalmte van een oranje ster
Straalt het Andere zo in mij van ver
Vergaan is ook dit licht
Wat is nu het verloop van tijd in dit gedicht
Slaag ik in mijn medemenselijkheid
Ik ben verdronken en de golven die mij opslokken
Zijn van een tastbaar goud
De golven die mij verdronken hebben
Spetteren vanuit de andere wereld
Ik heb gedronken, misschien was het teveel
Ik ben verdronken in de wereld die ik nooit zal zien als geheel

De oneindigheid van het oneindig kleine is niet alles

Een weldaad is het licht van de zon
Benedictie, deze zalving die in het oneindige begon
Implosie van de zichtbare wereld
Alles kantelt in het toekomstige zijn
En helt over in een oceaan van het allerkleinste
Het allerkleinste onveranderlijke deeltje zal zich dan ook openen
Om nu dan werkelijk het oneindige prijs te geven
Uiteindelijk staan wij dan met lege handen in de tijd
Bloeien de appelbomen op het topje van mijn vinger
En dansen de ooievaars tussen mijn wimpers
Stijgen zij op de natte thermiek van mijn lach en mijden de daalstromen

De oneindigheid van het oneindig kleine is niet alles

grondslag – stijntje van der wal

deze dagen houden van niemand
bewaken slechts gemaakt beleefd
de getroffen schouwburg
gaat lager in peiling voorbij
menig lineair lezer wijst
onbeholpen naar de nooduitgang
brandt opgelucht voor kijkers en
meedoeners nieuwe anarchie
structuur behoeft geen introductie
heb je een ander
ik ben de ander
deze dag houdt niemand.

kommer & kwel – martin m aart de jong

Dan heb ik ook nog iets met rode
rozen en met goudband afgestikt
in oude schoenendozen. Plaatjes
in een gelig schrift. Engelen

die met hun bogen precies op
je hart gericht je willen doden
met hun blik. Het zou verboden
moeten zijn om zo te schrijven

dat het pijn doet aan de lezer’s
ogen. Er zou een God toch moeten
zijn die ze liet zwijgen. Maar nee,
hij toont hierin geen medelij.

in woord en gebaar – martin m aart de jong

Hij ramt zijn woorden weer
naar binnen, klare taal
om te beginnen zegt ‘ie:
klaar is wel het mooiste
woord naast kaal. Begrijp
je het dan is het goed
het gaat om wie er wint,
is het de lezer, luisteraar
of jij, die prijzen binnen
haalt? Vertaal dat maar eens
in universele geldigheid
in geldingsdrang of gekkig-
heid. Maar praat niet meer
met mij. Er is geen schoon-
heid meer; het sterft uit.

het jaar 2-0-11 – ad van schijndel

11 is een zeer bijzonder getal,
opgesloten tussen 10 en 12,
tussen de heiligheid en de volmaaktheid
van de tien geboden en de 12 apostelen,
is 11 in de eerste plaats een spiritueel getal,
het getal dat de waarheid zoekt in de zelfverlichting,
kort bij huis, niet te ver van je bed,
in een mengeling van rust en vrede,
én verwarring en verbijstering;
de11 kijkt ons diep in de ogen
want wil de waarheid vinden
achter onze stoffelijke, materiële wereld.

11 is een priemgetal en een palindroom,
want alleen deelbaar door 1 en zichzelf
en ook omgekeerd blijft het trouw aan zijn waarde:
11 is 11, hoe je het wendt of keert
en datzelfde geldt voor 11 keer 11 (= 121)
en 11 keer 11 keer 11 (= 1331),
het is de lepel, de pap, de Otto, de Anna,
ja zelfs de reteveter onder de getallen
en daardoor kent 11 zijn magische verschrikking
want 11 bijt zichzelf voortdurend in zijn staart.

niet voor niets speelt 11 in de omgedraaide wereld
van het dagelijkse leven een grote rol
en is 11 het getal van de gekken, van carnaval,
van de raad van 11, en wie te elfder ure aan komt zeilen,
vindt de hond in de pot of een vreemde in zijn eigen bed.

2011 is voor burger, baas en staat een dubbel lastig jaar
want 2 = 2 en 11 is een 2-trilling, want 1 + 1 = 2
en 2 staat voor het vrouwelijke beginsel
van zachte spiegeling, meegaand en ontvankelijk,
maar 2 kan evenzeer bedreigen, manipuleren en bedriegen
en al doen wij het vaak anders:voorkomen
wie manipuleert, heeft de macht in handen.

(Dus, beste lezer: wees dubbel attent in 2, 0, 11!
Sper beide ogen extra open
en luister naar de klank van de tijd!)

lof der zotheid – gronama

Zojuist voltooide hij het lezen van het bijna middelste
boek op plank zeven. Driehonderd pagina’s lang
handen met aanstekers ontleed en beschreven.

Schijnbaar hoog in top tien van meest zinloze onzin
ooit over geschreven. Gapend na gedane arbeid,
wellicht door niemand benijd denkt hij na,
met zijn handen diep in het haar.

Als lezer zoveel zinnen moeten lezen over slechts
dit in wezen:

Duim over rol of druk op knop, vuurtje erop.

Bedenkt dat het an sich alleen al bijzonder is
puur dit gegeven uit te kunnen en willen
spreiden over driehonderd pagina’s
en looft tot zijn grote verbazing
deze hoogst creatieve
begeisterde
schrijver.

losgeldgedicht – joost van gijzen

Lieve lezer

Het is waar: lang geleden
heb ik mijn ziel aan de duivel verkocht
Sindsdien zit ik gevangen
achter dit bureau,
word ik dag en nacht bezocht
door inspiratie
Ik dank mijn literaire zegetocht
aan woorden die niet werkelijk van mij zijn,
die, net als zuurstof met een ademtocht,
van buiten me binnenkomen
De duivel zegt: als jij iemand vindt
die van je houdt om jou,
niet om wat, omdat je schrijft
dan ben je vrij
Wie zal me redden?
Jij?