zie mij gaan
met trage pas
door het labyrint
schuifelend langs hagen
geur van bijenwas
dromend als kind
vrij van onbehagen
Ik blijf staan.
zie mij gaan
met trage pas
door het labyrint
schuifelend langs hagen
geur van bijenwas
dromend als kind
vrij van onbehagen
Ik blijf staan.
Ingesneeuwd en leliewit
ben ik zijn lijdend licht.
In dit ijzig labyrint
met immer vlekkende radiatoren
bewaakt hij sleutels in zijn slaap
en als er al een uitweg is
dan wil ik die niet vinden.
O ik bloedde wel, amazonestijl,
en alle broeders juichten.
Ingezeept en wel glip ik
de kale bidcel uit.
Hij sloft me dampend achterna,
werpt zijn schaduw
aan mijn schijnsel. Dit is het raam
waaraan wij staan. Dat is de dageraad.
na vier dagen viel ik uit
een weerbarstig bed,
stond plots in een labyrint
peuterend aan watermuren.
schreeuwde naar schelpen
en wonderlijke wieren, want
instortingsgevaar loerde.
het regende in mijn hand
levenslijn rivieren braakten
zilt zure golven, terwijl
schapen sneuvelden op de dijk.
wazige witte lijnen trokken
langs zinderende rode luchten,
iemand bracht de maan
liet sterren achterwege
waardoor willekeur bleef.
alles kan gezegd zonder tong
alles kan gezien zonder oog
alle blatende beesten
pasten in een blauwe emmer.
ik zie hoe ze op haar kinderbed
heeft gezeten
in kleermakerszit
een dagboekje op schoot
schrijvend in haar labyrint
snijdend in haar arm
het onrecht ervarend als pijn
die gevoeld moest worden
Recente reacties