Resultaten voor het trefwoord kleine

no-go-area – martin b

Een zooitje vlinders
op de bodem van mijn buik.

Kleine martelaars
met een doorschijnend hart.

Doop ik mezelf in hun bloed
als een visser en soldaat.

Besmeur ik oneindig het bootje
gemaakt van stro.

het gedicht van o – maaike klaster

Voor Colin
 
 
Mijn zachtrode O
    zingt rondswingende roversliedjes.
Mijn O
    klinkt als scharlakenrood

en zeg je Sesam Opium,
    dan klapt ze langzaam open,
blozend.

Zo paait ze je met een keel van zijde,
    ademt ze falie uit.
Zo, Baba, zo mooi.

Als een dadel in je palm
    zacht tot de pit. Waar wacht je op?

Roffel als de kleine trom.
    Rimbom, Baba, rimbom bom bom.
Kom maar op met die trombone,

speel de toon van pimpernoot
    en doe het zonder handen. Ja,

raamkozijn omvat het oosten,
    toont ons purpergloren. Hoor.

Bolero dondert honingbliksem.
    Prismaspectrum!
En overal ozon. Ozon.

kleine fuga – kees klok

Contrapunten verpakt in een spel
dat eerder licht en kleur

dan keurslijf doet vermoeden
net van onderhuidse zenuwdraden

leidend naar oor en oog van
dove en blinde gelovigen

in aanbidding voor wat verondersteld
maar nooit ervaren werd

ontstaan uit onverklaarde genialiteit
breekbare, onzegbare schoonheid

op het vel voelbare resonantie
van een wegstervend slotakkoord.

contro-vers – maaike klaster

Controversieel ben ik niet, of juist wel?
Ik weet inmiddels niet meer wat dat woord betekent.
Mijn broeders in de strijd leerden mij de lessen die ik nodig had:
dat zwart en wit hetzelfde zijn, dat zij tezamen regenbogen maken,
dat wij overal thuis zijn, dat leven luisteren en dan in vertrouwen
handelen is, dat ik altijd al deed wat ik nu doe: dit bolletje dat wij Aarde
noemen in mijn armen nemen en ons allemaal in slaap wiegen, liedjes zingen
die mijn kleine broertje voor mij schreef, die hij zelf nog steeds melodisch
schreeuwt. On Stage. Want daar gebeurt het, daar spelen wij met God, Allah,
de Vader, Moeder, of hoe je Het ook wilt noemen, en dat mag je iedere dag
doen. Om die liefdevolle leider nog eens aan te halen: “Life’s work, lady!” –
en dit is wat ik zeker weet: ik werk hard, ik speel harder.

miss montreal – maaike klaster

Ja, je kunt wel zingen schat, maar hebt voor jouw medezangers, -mensen
bijzonder weinig oog of oor, waardering of aandacht, zoals wij dat noemen.

In de krant stond een interview met jou waarin jij koelbloedig van jouw
hoge toren blies, als een ijskoningin op haar troon gezeten. Nou ja, een
klapstoel was het. Met welke bedoeling? Om ons te laten weten dat jij
zo’n zeldzame kunstenaar, een bijzonder bekwame artiest met een kut bent?
Wel ja! Misschien ben je op zoek naar een vader, een papa. Dat zijn er wel
meer. Zonder vader verder leven is geen verdienste, maar een gegeven.
Daar win je geen zieltjes mee. Jij wel? Prima. Bedenk dan in ieder geval
dat de mannen die jij uitkiest om jou Groot en Heel Belangrijk te maken,
je kent ze wel, eigenlijk op minderjarige meisjes geilen. Wie ben jij?

“Ik ken (bijna) geen vrouwen die iets kunnen.” was wat jij in dat interview
zei. Goh. Ik ben een vrouw en ik kan een pen vasthouden en deze alfabetische
taal op papier zetten; ik kan op mijn knieën een man zitten pijpen – of ik dat
goed kan, is niet aan mij; ik kan mijn eigen reet afvegen. Wat kun jij? O ja,
zingen, dat was het. Nee hoor, lieverd, ik vind jou niet zielig en je hebt niet
heel veel meegemaakt vergeleken bij andere mensen. Wij maken allemaal
vanaf het moment dat die ene eicel zich door de zaadcel van haar keuze met
liefde heeft laten penetreren heel veel mee. Of wij bereid zijn dat ten volste te
beleven, is in wezen het enige wat telt.

Ik weet het, schat, jij zat al heel vaak bij Matthijs van Nieuwkerk aan tafel en
hij kan het weten! Wat heb ik te vertellen? Niemand kent mij! Maar ik ken
Matthijs van vroeger, toen ik niet bij hem, maar hij bij ons thuis regelmatig
over tafel ging, als de protegé van mijn vader, die chef van de kunstredactie
was bij dezelfde krant waarin jij alle vrouwen uit jouw omgeving en ver
daarbuiten, behalve jouzelf en jouw moeder misschien, triomfantelijk onder
hebt zitten kakken. Die vader van mij had vaak het hoogste woord, net als jij,
maar hij kon schrijven, leerde Matthijs het journalistenvak, vertelde ons
‘s avonds verhalen over zichzelf en zijn collega’s, ook over Matthijs, die hoorde
erbij, daar aan die Amsterdamse tafel in het hart van de Bijlmer. Juist, daar
woonden wij en zo kwam Matthijs ‘s avonds voorbij. Volgens mij heeft de beste
man nog eens tijdens een huisfeest van mijn ouders met smaak staan smikkelen
van een lekker gevuld eitje dat ik als negenjarige klaar had staan maken.
Vroeger hoorde Matthijs bij mijn vader, in mijn beleving als kind. Nu niet meer.

Toen mijn vader stierf, deze maand achttien jaar geleden, sprak Matthijs op de
begrafenis. Hij vertelde over de vriendschap die zij hadden als collega’s, over
die lange vader van mij met dat belachelijk kleine, plastic koffertje dat hij
gekregen had van mijn Zeeuwse oom die veearts was, waar medicijnen in
bewaard werden voordat mijn vader het een nieuwe functie gaf. Mooi vak,
veearts. Mooi landschap ook, daar in Zeeland. Mijn vader dus, die zelf met een
ziekte leefde, maar daar nooit over schreef. Een ziekte die schijnbaar ook in mij
huisde en waar ik als negentienjarige in mijn eentje mee achterbleef nadat ik
samen met met mijn broer, zusje en wat ooms van mij de kist met het lichaam
van mijn vader, in gedachten op hem scheldend, over een natgeregend
begraafplaatspad, onder een blauwe lucht met felle zon en witte wolken naar
zijn winterse graf heb gedragen. Wat waren hij en die die klote kist zwaar! Hij
had zichzelf moeten dragen, daarom schold ik zo op hem; niet omdat ik hem
mijn liefde wilde onthouden. Hij was weg, maar die ziekte bleef en ik dacht nooit
meer verder te kunnen leven. Volgens mij heb ik hem een klootzak genoemd.
Schelden op iemand die je lief, maar die dood is, terwijl je diens loodzware lijk
voortsleept, ken je dat? Kun jij dat? Ik deed het. Zet er maar bij, op mijn lijstje.

Bij die tafel waar het allemaal om draait hoef ik dus niet aan te schuiven.
Uiteindelijk schuiven ze allemaal aan bij mij en kom ik zelf veel meer te weten.
Over welke artiest een kleine piemel heeft bijvoorbeeld. Iets wat je als achtjarige
niet al hoort te weten, maar ik wist het. Dat werd mij verteld tijdens het eten.

Hoe mijn vader dan wel niet heette? Ga dat maar aan Matthijs van Nieuwkerk
vragen. Er was een tijd dat ik hem papa noemde.

dag kleine dronken dame – tijl nuyts

Dag kleine dronken dame
met ogen als poeltjes
en sproeten van zout.

Dag kleine dronken merel
met haren van zilver
en tranen van hout.

Je lacht de hemel koper,
de wolken smelten brons.
Je dreunt de avond open,
de stilte breekt, ik gons.

Dag.

Dag kleine dronken dame
met ogen als poeltjes
en sproeten van zout.

een kleine poëtica – jan holtman

De beste poëzie is volgens mij niet elitair of academisch. We moeten af van het idee dat dichters voor dichters schrijven. Onconventionele poëzie is slechte poëzie, want ook vrijheid luistert nauw naar de wetten. Het is schier onmogelijk om die wetten te beschrijven, want ze zijn er niet.
We kunnen na een studie theologie of letterkunde symboliek gaan duiden in een historisch perspectief en daarmee het gedicht proberen te verklaren. De schoonheid van een gedicht ligt echter niet verscholen in de verklaring, maar in de tekst zelf.
Wanneer een gedicht de schijn wekt dat het uit verveling is geschreven, kan het niets zijn. Een dichter die zich verveelt is niet aan het schrijven.

Een belangrijke voorwaarde voor poëzie lijkt mij dat het naast verwondering ook onbehagen moet scheppen. We willen niet in slaap gewiegd worden met antwoorden of verklaringen, noch deelgenoot gemaakt worden van het gevoel van de dichter. De tekst die iets anders is dan het gevoel van de dichter , moet ons raken. Een goed gedicht schept echter ook zo veel onbehagen, dat we als lezer blij zijn de dichter niet te zijn. Het gedicht jonge sla van Rutger Kopland heeft ons geraakt. Maar wie de documentaire gezien heeft, waarin de dichter in een tot schrijfhok omgebouwd kippenhok zit te mijmeren en te werken, kan toch niet anders dan concluderen dat er nauwelijks sprake is van identificatie met de dichter?

Een bevriende dichter verwoordde het zo: “Met het schrijven van poëzie benadruk je de beperktheid van taal, die bij goede poëzie althans, ruimte creëert voor beleving bij de lezer.” Ik deel die mening niet!, maar kan haar niet meer om uitleg vragen. Zetten we haar axioma in versvorm dan staat er wat:

met het schrijven van poëzie
wordt de beperktheid van taal
in vorm gebracht

Onopgesmukt! Geen hulpmiddelen! Geen geschreeuw! De taal, hoe beperkt dan ook, doet zijn werk! De bron van alle poëzie is lijden of verlangen. Is dat niet zo dan is er geen sprake van poëzie!

vliegen – roop

kijk me staan hier op die foto
heb ik nog mijn zondags jurkje aan
ik lach wat tandloos sleep een pop
mijn haar in pippi-langkousvlechtjes
die ik later niet meer wilde
pippi is voor kleine meisjes
ik werd groter ging naar school
leerde schrijven rekenen is nooit
mijn sterkste kant geweest ik droomde
van de batavieren die bij lobith
binnendreven en bij leiden mondden
in een noordzee zonder overkant
alle batavieren hebben vlechtjes
zei mijn moeder maar die wilde
doodgewoon geen klitten kammen

de huishoudschool de derde klas
de tweede keer de laatste want
de hema lonkte eigen geld een
toekomst tussen rookworst ondergoed
cosmetica mijn roodsatijnen broek
glanst in de zon en let eens op
die poedelkop was het anna
of agnetha die me inspireerde
ik weet niet meer ik leerde koken
kreeg een twee in aardrijkskunde
snapte niks van algebra maar mama
zei dat is niet nodig kassa’s
tellen zelf een knappe meid als jij
heeft zo een vent die voor je werkt
en vergeet de rest maar lekker kind

daar staat hij in zijn bakkersbroek
tegen zijn kreidler op te glimmen
hij liep wel tachtig zei hij trots
probeer dat op zo’n puchie en je
ballen trillen vierkant door je strot
om van yamaha helemaal te zwijgen
piloot wilde hij worden ook als
dat moeilijk was met lts maar in
het leger kon je alles worden wat
je wilde als je dat maar wilde
stond de hele wereld voor je open
we zouden op mallorca wonen en
de hele dag niets doen later met
het geld van vliegen en van mijn baan
als mannequin voor marie claire

hij droeg zwart en ik was in het wit
in juli onder een hemel zo blauw
als de familie van het paar dat
waren wij het stralend centrum
van een wereld die bestond uit ons
en later ook de voetbalclub alwaar
hij sluitpost steun en toeverlaat
bij lage ballen ietsje minder stond
er steeds liet nooit een zondag schieten
verder zat hij thuis als hij niet werkte
en las wat over vliegen tot eeuwig
passagier verdoemd want dioptrieën
worden nooit piloot we gingen vrijdag
wel eens bowlen drie vier keer per jaar
wat drinken zonder werk of club

deze is van vorig jaar wat zijn we dik
we trouwden niet om af te vallen en je
wordt geen doelman om te veel te lopen
we lachten wisten niets twee weken later
werd hij aangereden ’s avonds toen hij
terugkwam van zijn werk een lekke band
en regen werd de wao het geld
werd krap wel had hij nu veel tijd
las alles over lindbergh de gebroeders
wright de uiver boeing al wat vloog
legde zijn boek dan peinzend weg en keek
naar buiten naar de eindeloze lucht
op gister na toen stond hij op en ging
naar buiten naar de brug spreidde zijn armen
ogen wijd open voor zijn eerste vlucht

de kyteman-paradox – maaike klaster

In woede uitbarsten mag niet meer.
Daar kunnen de machomannen van Nederland niet tegen,
omdat ze dan ontmaskerd zullen worden als de Wizards of
Oz, als de miezerige schlemielen die zij in werkelijkheid
zijn. Op de radio zijn micropenis-dj’s aan het woord die
tegenwoordig niet veel meer kunnen dan heel hard om hun
eigen scheten lachen. Dat is knap, een scheet laten! Daar
wil het Nederlandse luistervolk meer van weten. Hoe doen
ze dat toch, iedere dag met zoveel plezier steeds meer van
zichzelf laten horen ten koste van al het muzikale talent dat
zich weken, maanden, jaren in het zweet heeft gewerkt voor
hun en ons vertier? Misschien hebben die dj’s zo lang in hun
Hilversumse studio, hun Glazen Huis opgesloten gezeten dat
zij het contact met de rest van de mensheid stukje bij beetje
zijn kwijt geraakt; dat zij in al hun volwassen onschuld zijn
gaan geloven dat muziek componeren, schrijven, opnemen,
spelen – met de wereld delen – vergelijkbaar is met een potje
ruften; dat het dus niet uitmaakt welke artiesten ten gehore
gebracht zullen worden, welke plaat er wordt gedraaid. Als
onze o zo gezellige mannetjes van de radio maar in koor
kunnen la ha ha achen – en wee je gebeente als je niet mee
lacht! Daar denken deze windenlaters mee weg te komen,
want wie achter de schermen de knoppen bedient, is aan de
macht. Toch, jongens?

Waar jullie blijkbaar niet aan hebben gedacht, is dat die
artiesten zonder jullie nog steeds hun brood verdienen,
maar dat zonder hen en zonder hun muziek jullie vak ook
niet zou bestaan. Een bedankje, iets meer nederigheid, een
beetje meer R-E-S-P-E-C-T zou op zijn plaats zijn.
Doe Maar, ja. Zo hoorde ik er twee nog niet zo lang
geleden, na het spelen van The Mushroom Cloud – die van
The Kyteman Orchestra dus; niet die van hen – zeggen dat
dit wat betreft 3FM zo ongeveer het enige draaibare
nummer van het album was. Hoe noem je zoiets? Muzikale
verkrachting? Eerst zeggen: Kom eens hier, schatje, wat
ben je mooi – en dan die ander met een mes penetreren, het
hoofd afhakken. Heel slim gespeeld, want je kunt achteraf
altijd zeggen dat je je best hebt gedaan; dat je, in dit geval,
Kyteman en de zijnen toch echt een kans hebt gegeven.
Alleen een beetje doorzichtig, deze retorische verdwijntruc
uit de oude goocheldoos. Wat jullie, lieve kijkbuiskinderen?
Waren deze twee diskjockeys niet gewoon een beetje gemeen?
Misschien waren zij een beetje bang geworden toen zij bij het
beluisteren van dit kleine meesterwerk ontdekten dat er
iemand in Nederland rondloopt die grotere ballen heeft dan
zij – om over de rest van het het zaakje maar te zwijgen; dat
diegene boos kan worden en niet zo’n beetje ook. Zoveel
woede, dat kenden deze ginnegappers niet; zoveel rauwe,
kwetsbare mannelijkheid hadden zij nog nooit vernomen.
Daarvan krompen zij en hun klokkenspel zover ineen dat er
niets meer overbleef om mee te spelen; daar begonnen zij
van te bibberen en te zweten, gingen zij nog luider van
ouwehoeren, nog harder van zitten scheten. Totdat
uiteindelijk alle melodie werd overstemd. Dat stel noemt zich
dan Mannen Met Een Hart Voor De Muzikale Zak. Heel
overtuigend vakbekwaam en met zoveel charme gebracht!

Wat natuurlijk ook nog zou kunnen, is dat onze dappere
audiovrienden bang waren dat die geile, Franse hijgrapper
betere seks heeft dan zij. Maar goed, zo kan ik nog een
duizendtal plausibele redenen voor hun wangedrag
aanvoeren. Wat blijft, is dit: Waarom luisteren wij muziek?
En als wij die klanken, liederen, albums, ritmes, beats en
melodieën zo belangrijk vinden, waarom eren wij
degenen die ons die rijkdom geven niet? Zijn mensen echt zo
bang voor een beetje woede, voor een beetje verdriet?
Als antennes konden huilen, dan schreeuwden zij het uit.

Luister.

Colin & co kunnen boos worden, maar ik in mijn eentje
word bozer. Dat is nu eenmaal zo. Geen paniek, ik ben heel
lief, maar als die hondsberoerde, hoerenlopende 3FM-bende
nu niet als de wiedeweerga The Kyteman Orchestra uit de
prullenmand vist, krijgen ze met mij en mijn Army Of Lovers
te maken. Maak dan je borst maar nat.