Resultaten voor het trefwoord jos van daanen

de mossel is al heel gauw blinder dan de steen – jos van daanen

Ik kan je niet meer lezen
zei de mossel tegen de steen,
je gezicht is te verstrakt en je wezen
is diep weggezonken in je huid.

Gisteren kwam je nog zo heerlijk langs
mijn randjes schuren, sleet je nog
mijn scherpe kantjes, klopte je op mijn rug
om te kijken of ik binnen was.

En nu lijk je me dan zo verlaten
en voor eeuwig in jezelf gekeerd,
mijn lief, mijn steen, mijn ooit
zo gladgesleten zielemaat.

geblazen glas – jos van daanen

De dagen trokken voorbij. Een bonte optocht
van geleedpotigen, gehoefde gewervelden,
gezoogden en ongezoogden. Koudbloedigen.

Op de voet gevolgd door de weken. Gebochelden,
genodigden, gelovigen en argelozen, gearmden,
gepensioneerden en genezers. Aanverwanten.

En maanden, maanden en jaren langs mijn raam
alsof het geen tijd kostte, geen toekomstvisie
en geen geduld te wachten op een lege straat.

ik dwaal over eindeloze wateren – jos van daanen

Van uitstel komt afstel, zei de moeder die ik kende,
denk vandaag aan theepothuizen, koks en herdershonden
omdat je morgen weer met andere zaken bezig bent.

Mijn broertje hield van koffie. Ze sloeg hem over,
mijn zus droeg dezelfde blik die de moeder al die jaren droeg.
De dieren, waaronder mijn vader, had ze maar verzwegen.

Als er een luik had bestaan, had ik je wel toegelaten,
samen met de kleinste paarden en de blauwe giraffen
uit mijn kinderboeken. En er zou niemand lachen.

Ik dwaal over eindeloze wateren, draag tinnen emmers lucht
en gun me hier mijn naam te zijn.

wakker me aan – jos van daanen

Draag me als water naar de zee, zoet naar zout
blaas de koele bries tot een orkaan, wakker me aan
en laat me dan begaan.

Zweep mijn tijd op tot de woeste golven
die de zon zo mistig kunnen maken
dat je morgen mijn historie weer belopen kunt.

Draai tot slot mijn gedachten rond in een mandje
en droog ze met zo veel kracht
dat ik nooit meer aan een grote liefde denk,
noch aan rode ruiters in de avondschemering
als die over stille daken stappen.

er rest mij niets – jos van daanen

De lucht is verre van competent,
meer een atmosfeertje, je draait een sliert
schuift ‘m labiaal en al dente van je vork,
je ademt spaghetti.

Toen ze mij de liefde gaf, zocht ik naar een doosje.
Zij vond een circustent en een tractor
die haar meenam naar Daar en verder.

Van mijn depressies heb ik aas gedraaid. Zo
hengelde ik naar voorntjes, brasems
en in een vlaag van overmoed een enkele snoek.
De vissen beten niet, maar ik gooide ze dan ook niet terug.
Misschien zijn ze op.

moeilijk doen over schoonheid – jos van daanen

Ik spiegel je op een linnen doek, een tule
over je gezicht dat te mooi is voor de waarheid.

Dan kopieer ik de lijnen, zoek naar de kleuren
en verander subtiel wat je lelijk vindt aan jezelf.

Geen woorden, die hebben veel te weinig zin
zolang je geen stem en geen ideeën hebt.

Geen muziek, want je danst niet zonder lijf
en om te dansen is dat toch een harde eis.

Pas als je af bent, gooi ik de foto weg
en wacht ik geduldig op je komst.

liefhebben aan de rand – jos van daanen

Toen je dwars door me heen keek
was jij de goede helft van ons twee
die zag hoe de werkelijkheid was,
hoe de wind grijs werd van het woord,
de zon het licht veranderde in regen
en de sneeuw zich nog een deken waande.

En toch had je me liever nog dan de stilte
die niks betekende, dan de duisternis
in het woeste land van wat me dierbaar was
en de kou waarmee ik muren bouwde.

Wat heb je niet verloren toen je me liefhad
aan de rand van de horizon, waar de nacht
de dag bekeerde en een streling van de wind
de platheid van mijn wereld accentueerde.

verdwijnpunt liefde – jos van daanen

Soms klink je als een losse deurkruk
en als dan pis ik op je woorden

of je ziet eruit als een afgesleten vloerdeel
dat zijn splinters in mijn voetzolen jaagt
tot ik je niet meer negeren kan en
je langs de ramen op de eerste wil verlaten.

Je dak lekt en de douche mengt zich aan
een stuk in ons gesprek, je sijpelt weg
in je eigen afvoer.

met ingehouden adem – jos van daanen

In dit gedicht ga ik geluidloos verdwijnen,
allereerst zak ik tot mijn kin weg tussen de regels
om dan kopje onder te gaan in het diepere wit.

Als ik eenmaal onder ben, kijk ik weer omhoog
om te zien hoe het balletje van jouw pen
blauwe golfjes trekt over mijn verbaasde blik.

Ik lees in spiegelschrift mee en begrijp je niet,
volg je hand tot aan het puntje van je zin
en drijf al klauwend weg naar open ruimte.