Ik blubber door de sneeuw;
een wat te haastig kind
ligt huilend naast zijn fiets;
ik help het overeind,
want moeders zijn hier niet.
Resultaten voor het trefwoord jan van heemst
Een zwarte vogel op een wilde tak
pikt nu de bessen van mijn levensboom.
Ik voel de onderstroom der eeuwen.
Laat nu de dood maar komen
en laat mij dromen
op het ritme van de tijd.
Eens zul je bij mij komen
in die oneindigheid.
De wereld wordt steeds kleiner
en de kim komt naderbij;
het land daarachter kan ik bijkans ruiken,
maar o mijn laptop is kapot
en mijn GSM is leeg;
schreeuwen helpt niet,
want niemand luister nog
naar iemand met een platte batterij.
In sneeuw en gure winden
reed hij op witte wegen
en werd daarna door al zijn vrinden
in de adelstand verheven.
Het daglicht was van korte duur;
de buien als een blinde muur
waar hij doorheen moet rammen;
hij wist dat hij moest vlammen
tot in het laatste uur.
Het duister kleurde alles grijs;
hij kreeg de wind van voren
en met de schimmen op het ijs
vocht hij nu om de grote prijs;
want wie niet doorzet is verloren.
Dan eindelijk de laatste stad,
die hij als Generaal betrad,
want nu als slagroom op de taart
reed hij weer op de Bonkevaart
en wist zich uitverkoren.
De stegen naar de hel
zijn bestraat met jonge vrouwen;
de wegen naar de hemel
geplaveid met flauwekul.
Ik ga dus naar de hel
waar ik een feest ga bouwen
en heb geen moer vertrouwen
in dat oeverloos gelul.
Want daar boven is geen hemel
maar slechts het spiegelende zand.
Geen oase met een kemel;
en zonder water, o mijn hemel,
krijg ik dorst en zonnebrand.
De winterzonnewende
klinkt als een roep
uit ’t onbekende.
Het is een stem
die ‘k niet wil horen,
daar zij het kaf
scheidt van het koren
en mij bedreigt
met de ultieme straf.
Hoe rusteloos mijn slaap,
waarin ik steeds de strijd verlies
met tijd en eeuwigheid.
Mij treft geen blaam,
want mijn bestaan
werd in den aanvang al beschreven;
maar ik versleet
en overleed
en heb mijn naam
tesaam met schuld en boetekleed
weer aan Hem teruggegeven.
Tezamen met het avondeten,
wordt alles op mijn bord gesmeten:
van vrouwen die zijn aangerand,
tot huizen die zijn afgebrand
en een failliete winkelketen.
Dan vloeit er bloed uit verre landen
dat ik verwijder van mijn handen
met het servet dat naast mij ligt.
De wereld wordt nu doorgelicht
op muiterij en wantoestanden.
Maar ik heb smakelijk gegeten
en krijg pas last van mijn geweten
als ik het eten aan laat branden.
Een liefdeslied klinkt uit het niets;
het zegel is verbroken.
Nu straalt er licht; de tijd begint,
de ruimte is ontsloten.
Het leven reist door plaats en tijd;
zoekt zingeving en reden.
Maar alles was reeds voorbereid;
de weg allang beschreven.
Nadat de laatste ster verbrandt,
wordt alles weer vergeten;
dan is er niets meer aan de hand
en is ook God versleten.
Recente reacties