Wie kent ze niet
De feestjes
Hij komt voortijdig klaar
Roept de verkeerde naam
So what? Kort erop
de beestjes
Je ouders vroegen nog
Met wie kom je dit jaar
Resultaten voor het trefwoord in
Met moeder op de fiets,
ik wijzend, herkennend,
tegen de wind in een
gesprek voerend.
Nee, ik zie het gras en de
lucht niet voor het eerst
maar ik ben in een land
geweest dat uit ademloosheid
werd gevormd.
Waar herkenning betekent:
eindeloos voor het eerst zien.
Herinnering, die burchtruïne,
is er tot luchtwordens vergeten,
is door allesverdringend gras
bestormd.
We negeren de dode adder die op de picknicktafel ligt
Naast de dode adder liggen er twee telefoonboeken
Jij neemt het meest recente en ik blader in het oude
In het oude telefoonboek leeft mijn grootvader nog
Zijn minnares ook, ze had rode haren en ze pelde garnalen.
Ze had rode haren en ze kon een struisvogel in existentiële nood imiteren
Pas vele jaren later besefte ik dat ze eigenlijk de spot dreef
Met het orgasme van mijn grootvader, de ondankbare teef
In jouw telefoonboek staan een schrijnwerker en een oncoloog
Die dezelfde voornaam en familienaam dragen als je enige schoonbroer.
Je zegt: ‘Ik ga iets eten achter die boom daar. Die boom met de gekerfde initialen
Van je hatelijke moeder die mij gisteren in de knopenwinkel straal negeerde…’
‘Wat deed je in een knopenwinkel? Ben je opnieuw verliefd op een knopenverkoopster?’
Vraag ik ongerust, maar je bent al verdwenen met de laatste sandwich achter de stronk
Ik eet een augurk met lange tanden en achteraf pook ik met mijn zure wijsvinger in de adder.
Hij wordt levend of hij ontwaakt
Hij is vrouwelijk en zij bijt mij
Ik krijs hoger dan gewoonlijk, maar je blijft verscholen
Een normaal gezin dat net is toegekomen snelt ter hulp
De blakende moeder voert mij naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis.
Onderweg vraag ik haar of schijn bedriegt
Of de gezinsleden binnenshuis manipulatief, rancuneus en giftig zijn
Of de normaliteit een dun laagje vernis is
De blakende moeder snuift misprijzend en sist:
‘Dom wicht, we zijn geen gezin; we zijn een toneelgezelschap. Maar jij krijgt geen vrijkaarten.’
het valt ledige luchten soms zwaar
de verheid van de ruimte te bevangen
misschien zijn vogels aan de hemel daar
om naar de gindse einder te verlangen
het staat in geblokte letters gedrukt
met woorden van verscheurde lyriek
wat ik in de verte zie is wat mij verrukt
vanuit mijn kleurrijk gebeitste optiek
het zijn sluiers die het ledige verhullen
antipoden van aards gewicht
tevens niemands bezit
longen, die hun rusteloos zwijgen met adem vullen
knoestig, sierlijk licht
loodgrijs, smetteloos wit
kwelgeesten van ruimte en tijd
eensgezind waarheen ze ook gaan
zij laten ginds licht gloren
ontsnappen aan eeuwigheid
zijn uit leegte geboren
of houden gewoon op met bestaan
ik kom er nooit meer uit
ik ook niet
Ik ging naar Drieborg
Want het heeft een naam.
En het ligt eigenlijk.
Hier best een eind vandaan.
Tegen de storm in op de fiets.
Want Drieborg heeft veel ruimte.
Maar fiets je hard genoeg
Voel je daarvan bijna niets.
Over Drieborg wordt weinig gesproken.
Misschien wat gefluister in de duisternis.
Alsof het er stikt van de spoken.
Dat het er niet pluis is.
Drieborg is zelden beschreven.
Het weinige dat we weten.
Is dat er nog veel communisten leven.
(Maar tussen U en ons)
Die hebben het allang begeven.
Word je in Drieborg overvallen.
Door honger, dorst of plotse jeuk.
Om 5 uur gaat Het Noorderlicht open
Voor bier, patat, hoor dan de wichies lallen.
Voor elke Drijborger zijn er zwei te veul.
Sprak ooit een laaiwabbe uit Vlagwedde.
Maar krek toen lag een een Drieborger.
Lekker met zain wief op bêdde.
De hoofdstraat slechts een karrepad.
Wel geasfalteerd want je moet toch wat.
De smidse: vuur en muur, koud en kil.
In Drieborg is het al te lang te stil.
Ze zeggen dat je erop kunt wachten.
Dat zelfs de spoken het dorp verlaten.
Niets dat we al wisten.
Geen Drieborger laat zich kisten.
Ik sprak een ziel in Drieborg.
Goedgeluimd en weldoorvoed.
Stond een reiziger te woord als dat hoort.
Als was mijn last zijn eerste zorg.
Is er dan echt geen brug in Drieborg?
Zo hoor ik een stille vraag.
Maar of die mijn fiets zal houden.
Blijft nog steeds wat vaag.
Natuurlijk zijn er geen drie borgen.
Als je Drieborg binnenfietst.
Statig pronkend met hun tuinen.
Het Noorderlicht: – verders niets.
Je kunt het keren, je kunt het draaien.
De boeddhist in mij kreeg wat hij zocht.
Niks te eten, niks te halen.
Niet voor een moment geborgen
Laat staan even uit de tocht.
Ze zei zo zwart als wij hebben geleden
maken jullie het nooit meer goed ik zal
niet zwijgen op 4 mei het zout in alle
wonden. Ik zei maar niets ging vroeg
de kroeg in whiskey drinken en besloot
nooit meer Chinees te eten. Vooral
nummer 44 niet, in ieder geval nooit
meer met knoflook en zwarte bonen.
een diepere betekenis
laat zich lezen
tussen de regels door
tot op bepaalde hoogte
Een Bulgaarse sekswerkster
Op een wrakke fiets.
Gelukkig heeft ze wind mee.
Recente reacties