Resultaten voor het trefwoord ik

voorstelling van een portret – jessica bakker

Deze voorstelling is een portret van een snoeshaan
Een man die ik herken
maar toch, weer vergeten
Klein
van zijn stuk zit hij verstopt
achter zijn snaren
Hij beroert ze zacht en mij
laat hij achter met open jas en ongekamd

Het was vroeger, hij zong
te vroeg
leed zijn leven
en dronk zijn ruggengraat waterpas

In een krant stond zijn dood geschreven
Hij viel eindelijk samen
Met een schaduw in zijn schoen verzon hij mij
met een zoon en man en het rode fietsje in de gang

[31-035][2034] – pastuiven

richtende eigen rechters
trekken een angstspoor
doorheen de stad

slepen veroordeelden het plein op
nogmaals de vierschaar in
en jagen een kogel door hun kop

trekpaarden staan klaar
om te vierendelen
pijnbanken gillen geillustig

radbrakend danst het plebs
in bloedbesmeurde waanzin
omheen mobiele gaskamers

de stad stinkt naar schandebloed
een dorst niet te lessen
een donkernis niet te lichten

de sadist van nummer 10
destijds in Auschwitz
zou beschroomd zijn

onze witte engelen
overzweven
het bacchanaal

rondom de muren
geen zevengang
maar stilte

sta ik
met

[31-030][2029] – pastuiven

mijn Rattuaanse periode
gekenmerkt door Calimeroëske spraak
loopt ten einde

ik bespeur een geschiftheid
die klaren zal
in welk huis ik
vertoeven zal

Ursidae, Galliformae of Apodemae
is mij om het even
het changement
zal mijn Via Dolorosa
doen leiden
naar een ander vista
dat in de verte al kimt

genoteerd, niet genoemd – iniduo

het lijkt verdomme wel
of ik ben opgegroeid tussen witte jassen;
altijd pogingen een wankel evenwicht te verruimen
of bezig lege bladzijden te vullen
met opgeraakte gedachten

het moet geen obsessie worden
geen ontworteling van maangewassen
dan liever op pad met dode paarden
die niets zeggen terwijl de levenden
op ontknaping van gemis wachten

waarom leest niemand wat er staat?
ik dacht aan een hardnekkig misverstand
zoiets als korsten van honger
achtergebleven in vette pannen; onaanraakbaar
voor schurende ogen langs hemelgewelven

men zei mij met beide benen te dansen
in een soort luchtledig dan
hoewel met gesloten beurs beklonken
hoef ik niet meer zo nodig
onder valse hoop te bedelven

ach, ik leef door ogen,
vensters van kinderlijk genoegen
Komen er nog meer kansen?

hazenpad – iniduo

er lag iets in de lijn der verwachting
op de weg die bestemmingen verbindt

ik zag eerst niet goed wat het was
het bleek zo te zijn, zoals ik altijd al dacht

mijn verbeelding trekt in cirkels rond de polen
door een onbeantwoorde weg gescheiden

van de plek die lichtjaren voortduurt
van het continent dat verlangen voortstuwt

met aarden handen moet ik mijn akker doorploegen,
glooiende velden ontgronden, onomwonden

om langs wederkerende wegen te ontkomen
te verdampen tot een onzichtbaar elders

in de verte, met samengeknepen wimpers,
lijkt of alles zo heeft moeten zijn

* – henk j. roos

Wat kan ik soms
bewondering hebben
voor de ontploffende mens
die zijn verontwaardiging
recht in ieders face-
palmt

Ik kan dat niet,
ik moet altijd
de nuance zien,

ik val nog wel eens
met een verlamde tong
van
         een
                   niet
uitgesproken mening.

zomeravond – august tholen

Van volstrekte koude naar een
avond in de zomer. De zon
zwenkt en dooft de ruimten
tussen de gebeurtenissen,

daar waar niemand is,
of ik, maar nauwelijks dan.

Ik hoor het ruisen van sparren
maar geloof ze niet. Leugens-
allemaal leugens. En toch, wat
een fraaie onwaarheid.
 
 
II
 
Dit: het zitten in een tuin op een
zomeravond, en een oorlog
horen komen overruisen
als een zwarte vogel.

Dan het paniekgevoel
beheersend om het gesprek,
deze schijnbare vredigheid
voort te zetten.

gesprek tegen de wind in – august tholen

Met moeder op de fiets,
ik wijzend, herkennend,
tegen de wind in een
gesprek voerend.

Nee, ik zie het gras en de
lucht niet voor het eerst

maar ik ben in een land
geweest dat uit ademloosheid
werd gevormd.

Waar herkenning betekent:
eindeloos voor het eerst zien.

Herinnering, die burchtruïne,
is er tot luchtwordens vergeten,
is door allesverdringend gras

bestormd.

pijnboomgrens – august tholen

Vandaag, vrienden, zingen
we ons naar de vergetelheid.

We reizen tot boven
de pijnboomgrens
en zetten ons neer onder het
licht van een oeroude ster

waar de wereld eindelijk weer
tot rust komt en terugzinkt in
haar natuurlijke, geheiligde
staat van onverschilligheid.

Waar al haar ontroeringen weer
tot alledaags ongemak worden,

haar kalkstenen tranen niet
langer tot museaal marmer
worden samengedrukt,

haar meanderende beken
worden rechtgetrokken

en haar hysterische snik-
blauwe luchten in kalmer
tinten gepuzzelstukt.

Want eeuwig vallen
de regens in Frankrijk,

warrelt de geur van
versgebakken brood
er door leigrijze straten,

krijsen de everzwijnen
in de bossen om manna,

bedrijven stelletjes
de liefde in portieken,

schilderen krankzinnige
schilders blad voor blad
de vurige vingers van de
esdoorns op de hellingen,

 

 

 

 
speelt iemand Satie op
een Normandisch strand.

 

 
En eeuwig tuimel ik,
handenwringend,
in een vrije val
naar moeder aarde,
 
als Icarus,
 
als een oeroude ster
 
zingend,
 
zingend.

remplaçant – august tholen

Broer die ik liefde noem,
hoe vaak kwamen we elkaar
niet tegen in de zachte delen
van de nacht, in het craquelé
van oude verflagen en in pas
gewassen winkelruiten?

Altijd als vreemden, omdat
op jou geen naam wachtte
daarbuiten, enkel verlossende
handen om je gruizelig lichaam
van schede naar graf te dragen.

De taart en de slingers, het
gelach en de koekjes met de
tekst ‘U staat op het punt om
een onbekende weg in te slaan’
waren voor mij, je remplaçant.

Een goed moment, leek me,
om zelf eens op te staan uit
dat graf waar ik zolang
in gelegen had,

verstoken van poëzie, de
beloften en dagen tellend
op de vingers van één hand.