hoewel ik staar
naar buiten daar
voorbuiten het raam
zie ik niet
in mijn vacuüm
leef ik anaeroob
in mistig cataract
osmose tussen
ontbreekt;
cataleptisch membraam
verstard
en hoe ik ook hak
met de aks
ijzer breekt geen steen
hoewel ik staar
naar buiten daar
voorbuiten het raam
zie ik niet
in mijn vacuüm
leef ik anaeroob
in mistig cataract
osmose tussen
ontbreekt;
cataleptisch membraam
verstard
en hoe ik ook hak
met de aks
ijzer breekt geen steen
als je een keer in je leven
al was het maar even
een vogel bent geweest
een vlinder of een bij
een teddybeer desnoods
een schuiftrompet of altviool
hebt geklonken als de misthoorn
van een passerend schip
de kreet van een zinkend gevaarte
een nachtegaal of schorre kraai
als brekend ijs onder de schaatsen
van een oude man of kind
smaak moest geven als
roestig ijzer van een brug
een smeltend ijsje in de zon
een net geplukte braam
of aardbei uit de eigen tuin
een vleugje schimmel
en als je dagen bent geweest
waarop sneeuw viel terwijl
de wegen zinderden in de zon
je niet kon zeggen of het dag was
of dat het holst van de nacht
eeuwig duurde
dan, en enkel dan, als je
het allemaal hebt ervaren
en nog veel meer, valt niet
volledig uit te sluiten dat je
kunt begrijpen waarom dit
alles is wat ze nog vraagt
morgen sneeuwt het en ik
strooi as op het trottoir
als mijn handen zijn verkleumd
warm ik ze aan gloeiend ijzer
geen musje valt van het dak
zonder dat God het wil
alles is gegaan zoals het ging
gehoorzaam aan Zijn Woord
zeventig maal zeven woorden
weeg ik op een potloodpunt
niet één is zwaarder dan een ander
samen wegen ze een kolibrie
van die wensen vlees te worden
doorboor ik met grafiet
de iris van het rechteroog
ben ik God?
in elk lees ik de waarheid
dat wij morgen te lang hebben gewacht
niet om een smartelijk gezicht
maar om die vrouw daar in het blauw
jij zult haar plaats bezetten
want niemand biedt ons het linkeroog
enkel woorden dragen de leer
ze huilt
de tijd heeft lange benen
dat voel ik aan mijn handen
en in je ogen zie ik een vogeltje
dat de kou ontvluchten wil
laat het naar de Hemel vliegen
de mensen zullen zeggen
dat het een roodborstje is
maar wij weten beter
als het daar straks verdwenen is
geen stip meer tegen het grijs
hebben wij een huis
om heen te gaan
De wereld rolt
Uit een brein van ijzer
Een digitale klok.
Wij lagen samen in de greppel
net als die kapotte mannen in regenjassen
in de stad
de pont slaat een paar overtochten over
om de vuilgebekte meeuwen aan te horen
de schipper breekt zijn brood voor hen;
hier op de Dirkfockstraat in Wijk Bij Duurstede
maakten wij van meisjes knellende ritsen
met tongen van ijzer
en borsten vol sokken;
wij leerden roken in het heuvelpark
tussen dichte bosjes en laverende paden
vlakbij het huis van die man met knopen in zijn haren
hij loopt elke dag van de fabrieken tot het dorp
sinds zijn café zich dor achter planken verschuilt
alleen de slijter verstaat hem
jij rookte over je longen
ik meende dat het anders moest
met die vastgeroeste jongen
hij had een barst in zijn blik
en men zei van hem dat hij bij schapen ligt
men zegt wel meer in wijk
wij volgden je naar Langbroek
waar zwartgerokte grieten fluisteren
en kerkklokken dreinend grijze wolken afsmeken
langs de Doornse bossen
tot het platte land dat Driebergen heet
tot roestschilfers zich als vanzelfsprekend
hechtte aan het plak van suikerspin op mijn handen
pak de strijkplank
en het ijzer
pak de knijpers
en de lijn
het vloeibaar zeep
en wat verzachter
tegen de pijn
De geur van ijzer
in de palmen van je handen
Klimmend over bogen
val je met een
kusje na
Het grind maakt
kleine landjes
in je knieën
trekt grenzen
waar
die eerder er
niet waren
maakt je
sneller
groot
dan
mag
Recente reacties