Als ik vluchtig in de poelen staar,
ziet de wereld mij door trillend vlies,
de ogen openend zie ik haar,
helder, ieder anders is verlies.
Ik spartel nog, met bevende handen,
de maan zakt reeds achter mij teneer
en naakt kruip ik naar de warande
waar ik herboren word, keer op keer.
Licht verdwaasd draai ik rondom mijn as,
voor mijn neus fladdert een nachtegaal,
ik pluk hem weg, werp hem in het gras
en de dauw was rood, de ochtend vaal.
Vermetel huppel ik door de heiden,
en bij mijn oud tehuis gekomen
tracht ik mijn voorganger te mijden
opdat ik toch kon blijven dromen.
Recente reacties