Resultaten voor het trefwoord hals

zonder etiket – b. vogels

Die blouse is voorlopig niet in voorraad jongedame.
Niet balen, geen gezucht,
uw schuine blik kan snel opklaren.

Steek uw hals maar uit.
Maak de schouders bloot, uw lippen rood.
Hijs u uit het hemd.
Wij halen u hier uit.

We kunnen het straks beamen,
opgelucht,

de laatste dode is uit het puin geruimd.

mijn vader wordt een hond en ik moet jezus spelen – delphine lecompte

Een hond met de overduidelijke ziel
Van een Tibetaanse monnik likt
De dijwonde van een agnostische fietsenmaker
Naast de fietsenmaker ligt mijn vader
Met gespreide armen in een filmwoestijn.

Hij speelt een profeet
En ik verzorg de catering
Natuurlijk is het een droom
De hond is de ster van de film
Het is een stomme film.

De agnostische fietsenmaker geneest
Dankzij het kwijl van de boeddhistische mopshond
In mijn droom speelt hij
De duivel van mijn vader
Maar zijn hoorns lossen telkens.

De fietsenmaker krijgt de slappe lach
En wordt ontslagen
Hij verlaat de filmwoestijn
Met een minder lafhartig geloofstelsel
De heilige hond mist de duivel
Hij wordt onhandelbaar.

De regisseur vraagt aan mijn vader
Of hij de hond wil vervangen
Maar al te graag!
Mijn vader wordt een stoïsche schoothond
En ik mag Jezus spelen
Er is geen duivel meer nodig.

Mijn baard jeukt en mijn monoloog is afgemeten
Bovendien wordt de catering toevertrouwd aan een blinde misantroop
Dus wek ik mijzelf met een duim die al wakker is
Krabbend aan mijn hals
Plan ik alvast een ijsje op de dijk.

tame impala – mattijs deraedt

De gouden echo door de grot
De oranje grot en hemelsblauwe lagune

De hoge dronken stem trilt nog na
Geen knijper te bespeuren op deze banden
Een stem als rook, grappige rook

Als een moderne sjamaan staat hij
Onder dit bijbels gewelf
De atmosfeer omarmt hem, geeft hem ruimte

Zijn lange gewaad mondt uit in tongen
Gulzige pythons die zwaar worden van het blauw
Tussen zijn haren weeft zich een band
Een regenboog, een vloeibare pijl

Ronde tanden in een kleine mond
Een zoemende wolk
Grote ogen, zacht gelaat, kleine kin

De gitaar rond zijn hals lost langzaam op
Zweeft weg

kortsluiting – jos van daanen

Ik trek een regel over je rug,
hals over kop, huid op huid.
Wat doe ik? Smeer ik mijn
vingerafdruk uit? Ga je vanavond
overwegen om met mij…? Stroom
tart de elementen. Diagrammen
leggen je zwarte haar uit naar
je dromen, je kussen verdwijnt,
net als de kramp onder je voeten.

Zo schrijf ik, de rest is niets dan
wie je bent, niets dan de schelp
die ik aan mijn oor zet om er
het ruisen van de zee in te horen,
de meeuwen op zoek naar land,
een eiland, groen en ongerept,
zwemmend in een school van vis
achter mijn gedachten naar jou als
een idee dat niet bestaat.

lenteflash – berrie vugts

De stengel buigt zijn hals
Rankt.
Verlangt zowaar naar afgesneden kelen
Die zachtjes, zachtjes vallen in het gras
Zonder overdreven dwarrelen.
Het blad krult op
De zon trekt nog eens fel van leer, schroeit
de gekrulde bladeren.

uitvalgedrag – anouk smies

Vandaag neem ik kennis
van de leugens in je hart

Die zijn niet detectisch omhuld
Noch
door een vlammenwerper
omgekruld

Meer het
snetterhard geluid
van bloedgeile eenden

en groupe op het ijs
net een vrouwtje gevloerd

Ik rek mijn hals
en zie je een gedicht later

Ga te water

krankenhuis – ellen vedder

Ik snap niet hoe het kan dat de dokter
zo zuiver wit, zo smetteloos schoon oogt
tussen verstopte aders en ongenode gasten
Hij spreekt speekselloos over kwaal
en remedie in precieze gebaren

Griezelig schone handen met gevijlde nagels
en zijn die onderarmen nou geschoren?
Geen huidschilfers, geen haren
geen druppels
die zich van hem losmaken
als gezwellen door zijn kamer struinen

Alleen zijn ogen, ze smeulen
kolkende poelen in een plastieken gezicht
ik word er aan mijn haren ingesleurd
hij scheurt de kleren van mijn lijf, gooit me op bed
superieure vingers betasten me, bekloppen me

zijn mond open, een sliert kwijl glijdt in mijn hals
Hij steekt iets scherps, pijn spettert in dikke klonten
zo godvergeten heet, bloed en pus stromen
door elkaar en hij praat, voelt en doet maar
en echt ik luister, maar begrijp nog steeds niet
hoe het kan

jazz – mattijs deraedt

Met ademende oren
schep ik gulzig naar het geluid.
Met gesloten ogen
vang ik het goud in mijn netvlies.
Heen en weer, op en neer
walst mijn hoofd, knikt mijn kin.

In een wasem van balsemend licht
staat een saxofonist.
Ik kijk nog eens goed:
daar staat een man met een zwaan.

Zijn lippen omhelzen haar zachte snavel
maar plots
gaat het bloed in haar nek rechtstaan
en wil zij wegvliegen, waarop hij haar
gouden vleugels steviger omklemt.
Hij slingert heen en weer onder haar geraas.
Rondom hen weerklinkt het beuken
van trommels en het geritsel van stokken.
Haar gezang wordt wilder, slaat over
en stuitert op en neer. Zijn handen
dartelen sneller tussen haar veren
en zijn tong breekt in haar bek.

Wanneer de laatste slag opensplijt
in stilte dooft de zwaan uit, haar hals
in zijn palmen.

november – laura mijnders

Ik stel me voor
hoe ze fietst
hoe ze naar haar hals reikt
om haar nat geworden wangen
te drogen met haar
sjaal
hoe ze besluit
om haar natte wangen
te laten voor wat ze zijn
en de kou
op te laten drogen in haar huid

scorbuut – sandrine verstraete

Symptoom 1: De huid wordt ruw en vaal
 
Onze voeten zijn gebarsten
Jeukende kloven van geheimschrift
Waarvan we de sleutel zijn verloren.
 
Onze veters zitten victoriaans strak
Vastgeregen om niet uit onszelf te vallen.
Alsof we van hals
Tot enkels in pek zijn overgoten.
Om niks te verliezen.
Geen zweetdruppel of schilfer vel.
Hoewel de gedachte verleidelijk is
Als pluisjes van een inslapende paardebloem
Alle kanten van de stad uit te waaieren.
 
Zo vertrekken we
In een witte regen van wuivende zakdoeken
Nog een tijdje trilt hun kruidige parfum in onze neusharen na.
Mijmeringen ploffen tussen onze verhitte lippen door.
Ze klinken naar knappende koortsblaasjes
Volgens het ritme van een slaapbeeld.
We zijn ervaren reizigers in de nacht maar
Kunnen onze vinger nog niet leggen
Op dat punt van metamorfose
De vlinderslag die de nacht naar dag kantelt.
 
Blauw en roze denken ze
Maar wij weten voor de zon opkomt
Moet je waden door een poel van bruine lucht
Spartelen om niet onder te gaan
Happend naar lucht
Zijn we verloren drenkelingen in
Een zuigend moeras dat
Alle haarvaatjes van een oogbal
rood naar de witte oppervlakte zuigt.

 
 
Symptoom 2: Concentratieverlies
 
De lucht was toegedekt.
Een ingewikkeld weefsel van melkwitte slierten.
Die uit dromende hoofden vloeiden.
Een patroon.
Verbanden die er overdag misschien niet durven bestaan.
Waar enkel wij getuige van zijn.

 
 
Symptoom 3: Bloedend Tandvlees
 
Een stilte kabbelt oneindig voort.
We hebben honger.
Maar weten niet wat we nu nog horen te eten
Onze tanden staan zo los dat we ze met de tong kunnen uitduwen
Roos sponsachtig weefsel dat
Kauwen onmogelijk maakt
Rondom ons mechanische monden
Die minder kieskeurig zijn.

 
Brood en spelen.
Neutraal en rauw.
Hangend aan een haak
Brood en vlees.
Altijd goed.
Neonlicht gidst ons tot de essentie
in vuiloranje donkerte.
 
Kleine kamikazevliegjes
Storten zich overmoedig neer
Op een tong wanneer we
Vermoeid onze lippen openslaan.

 
 
Symptoom 4: Gedaalde ogen en gezwollen oogleden
 
Het was begonnen in een stad.
Het begint altijd in een stad.
We lagen in elkaar gestrengeld,
Al dagenlang thuis te wachten.
Vreemd gevormd monster onder geruit deken,
Te luisteren naar het bruisen van ons bloed.
En de ruis in ons ademen.
Het geknetter tussen onze oren.
 
Het was tijd.
 
We voelden nog een laatste keer aan onze ogen.
Uitgedroogd.
Schilferend.
Onze oogleden leken te kort.
Als we ze probeerden sluiten
Hield iets die twee stukjes huid tegen.
Rolden onze ogen enkel achterwaarts.
Twee witte vlekken in ons gezicht.
We tokkelden onze vingertoppen tegen elkaar
Een teken                 Het was tijd.
 
De deur kriepte een beetje.
We stapten de nacht in
En lieten onze contouren achter.
 
We houden de wacht.
De stad als een slapend lichaam
In onze armen omklemd.
We verliezen ons erin.
In de nacht.
In het stadse lichaam.
We vermengen ons perfect.

 
 
Symptoom 5: Stijve ledematen
 
We dachten
Als we het water blijven volgen
Langsheen Londen en Bombay
Dat we het wel zouden vinden
De utopie waar we al zo lang van droomden
Een plaats waar tijd niet bestaat
En altijd beweging valt te registreren
Tot de batterijen van de camera leeg zijn.
Een uitvergroot horlogeraderwerk uit Zwitsers goud
Waarin mensen klein lijken.
Ja klein lijken, dat leek ons wel wat.
We durfden zelfs stilletjes van zonlicht dromen.
 
Het duurt langer zonder dat iets
Dichterbij lijkt te komen
Het zijn altijd misschiens die
Nergens op uitdraaien.
 
Gelukkig zijn we onderweg
Alles wat we nodig hebben.
 
We zijn de ratten.
Als alles onderloopt
Het water rond ieders enkels staat
Zullen wij als eerste ontsnappen.
Naar droogte vluchten als iedereen nog
Dronken danst en het kamerorkest
nog een laatste wals inzet.
 
Als het moet hebben we ogen
Op onze rug, geroofd
Van wie niet zien wil.
 
We zijn zoveel geworden dat we
Slechts nog met een navelstreng van speeksel
Verbonden zitten met onszelf.

 
 
Symptoom 6: Onderhuidse bloedingen die de huid paarsig kleuren
 
Er hangt een zuchten in de lucht.
Een zachtjes ademhalen.
Het klakken en strelen van een tong
tegen de randen van een mond.
Misschien wil iemand zo stil iets zeggen
dat we het niet meer begrijpen kunnen.
Zelf zeggen we al lang niets meer.
Er zit zoveel in de weg.
Zacht en donzig van ons verhemelte tot onze onderlip.
 
Wie niet spreken kan moet wandelen.
Tot zijn gedachten vervagen
Losser worden
Melkwit.
We schrijven in morsecode met onze voetstappen.
 
Er hangt een zuchten in de lucht.
Wij antwoorden in lang kort kort.

 
 
Symptoom 7: Nieuwe wonden genezen niet, oude wonden of littekens kunnen weer opengaan.
 
Ik zou niet meer kunnen zeggen
Hoe we plots elk langs verschillende kanten van de oever zijn terecht gekomen
En niet meer samen kunnen zuchten
En stappend tegen elkaar aanbotsen
En daarom glimlachen
 
Toch gaan we verder
New York en Duinkerke.
We zwaaien af en toe
Liverpool en Gdansk.
Maar steeds minder.
 
Er zit een geniepig geluid in mijn oren
Dat me herhaaldelijk stil doet staan.
Met een ruk mijn hoofd doet keren.
Om enkel mijn schaduw te zien
In golvend reliëf op de kasseistenen.
Niemand daar die lacht
Hoewel ik het wel hoor
Een ingehouden proesten hooggestemd en sarrend.
 
Amsterdam, Helsinki en Calais.
 
Ik zuig op iets.
Een tong.
Maar het voelt niet als de mijne.
Maakt bewegingen die ik niet zelf beslis.
 
Shangai en Brugge.
 
De tong die aan mijn zuigen
Ontsnapt. De binnenkant van mijn wangen streelt
De randjes van mijn tanden.
Het ingeslikte proesten
Worden woorden in hoge tonen
Die mijn hoofdholtes doorpriemen.
Ik spoel mijn mond met kiezelsteentjes
Schuur zo de stem eruit.
Tot mijn lijf ether zweet en ik
Enkel nog uitgeput naar de overkant kan staren.
Tot de zon opkomt en blauwe vlekken
In mijn netvlies brandt.
Ik zie niets meer
Maar zwaai nog even.
Een haan kraait
En ik durf mijn ogen sluiten.