Resultaten voor het trefwoord gras

gesprek tegen de wind in – august tholen

Met moeder op de fiets,
ik wijzend, herkennend,
tegen de wind in een
gesprek voerend.

Nee, ik zie het gras en de
lucht niet voor het eerst

maar ik ben in een land
geweest dat uit ademloosheid
werd gevormd.

Waar herkenning betekent:
eindeloos voor het eerst zien.

Herinnering, die burchtruïne,
is er tot luchtwordens vergeten,
is door allesverdringend gras

bestormd.

zilveren droppels – pastuiven verkwil

in het woud
schier ondoordringbaar
galoppeer ik
op de laatste overgebleven eenhoorn
wijzen wijken uiteen
kringen om
hun ziel

mijn entrada
luid ruisend begroet

op die venusheuvel
ontspringt een beekje
teer kabbelende naar benee
floreert maagdelijk gras
mosgroen onder voetzolen

barrevoetse wortels klinken
in de genesis van het nieuwe
dat vol bravoure
met jeugdelijk elan
ontspruit

dichterbij – jelou

vreemd genoeg
vervaagt jouw silhouet
strijkt enkel nog de wind
je lang geleden haren
jij mij
je zeldzame glimlach
wanneer jij
je even, heel heel even vrij

zo anders als zand toen
door je vingers glipte
je huid deed tintelen en
jij één zo één
met ruisen van de bomen
het leven in het gras
het trippelen der poten
van wat het dan ook was

ik las een ander boek
zo een met kronkellijnen
waaraan jij geen houvast
en ik mij, aangepast,
haast elke tekst kon lezen
behalve die van jou

zo anders nou
vreemd genoeg na jaren
dat ik één zo één
het ruisen kan vertalen
dwalend door het bos
een onbelopen pad met
enkel en alleen
mijzelf en mensen geen
maar jou steeds dichterbij

borstslag – sharon evita bakker

Hij was een verwoed fietser,
woekerde door schilderijen heen,
kleurde luchten blauw met kwast,
grijs bleef hangen in penseelhaartjes,
net als eeuwen naslagwerk,
van vergeelde landschappen,
en afgebogen ruiten waarachter,
vermoeid gras zich wentelde.

Kluchten vogels bouwden nesten,
in zijn lange baard van tijd,
die stromende kelen schraapten,
voor wind omsloeg naar morgen
en stilte verboog tot het geklater,
van een plompverloren reiger,
die elke lege plek opeiste.

Kinderstemmen voelbaar in wind,
wat had hij ze graag gehad,
als hij zijn jas voor zich uitschoof,
er ruimte vrijkwam,
voor geurende babyhuidjes
en plakkende mondjes,
omheen zijn borst geslagen.

op de loer – tijl nuyts

Op momenten waarop ik
onweerstaanbaar veel zin heb
in verrassingseffecten en heimelijkheid
ga ik op de loer liggen

De loer is een grote rozerode vrouw
dubbel zo groot als een normale vrouw
en dubbel zo rozerood

Ze ligt languit in het wuivende gras
voorover, op haar snoet
en giechelt, grinnikt, schatert aan één stuk door
met een lach als een klingelende koebel

Wanneer ik op haar ga liggen
kirt ze en schudt ze met haar bovenarmen
blij dat ik op haar uitnodiging ben ingegaan

Wanneer het weer wat meezit
kan ik zo uren blijven

liggen op de loer in het struikgewas

en terwijl ik me vasthoud aan haar haren
laat ik alle voorbijgangers schrikken.

angsten van een vader – hanny van alphen

daar ik nog maar een guppy was
die veilig door het water zwom
van een verwarmde vissenkom
wist ik nog niets van ’t mensenras

dat zich beter, hoger waande
een hersenstam, volstrekt uniek
-zo wreed en moordend hun tactiek-
regerend over het bestaande

toen ik allang geen gup meer was
en voor de lieve vrede vocht
er alles wist van brandend gras

ontbossing, vuige jagersjas
van oorlog, droeve dodentocht
begreep ik vaders angsten pas

* – berrie vugts

Vandaag heb ik mijn eerste grijze borsthaar ontdekt
Technisch gesproken was het een pijnloze operatie
Helemaal grijs was-ie niet, alleen het midden
was grijs, wit eerder, alsof er een duif op had gescheten
Alsof god, die alle haren op mijn lichaam telt
Er een vergeten was
Alsof hij in zijn lamlendigheid een van zijn roekoes voor wat doekoes…
      waarvan hij het moment van anusontspanning
      alsmede de exacte hoek waaronder het ontlastend materiaal me nietsvermoedend
In het gras in het park zou raken
… opdracht had gegeven juist toen ik daar heel even onbekommerd in
het park blootgebast in het alsmaar hogere gras ruggelings neerlag mij
op de borst te schijten.

het dondert niet meer – hanny van alphen

nergens vind ik luwte
zelfs niet onder een boom
of in holle gebouwen

overal die ongure schaduw
van vunzige vlerken
die aan me kleven, in me klauwen

het dondert niet meer

vreet me, ontleed me
tot mijn haveloze torso
de bodem raakt

laat er gras over groeien
en krijs, krijs dan
om wat de aarde heeft buitgemaakt

rivieren en zijarmen – elsje de wit

hoe blank haar huid ook bleek
hoe heet de thee die jullie dronken en al
het moois dat ze je te eten gaf rond dat uur
de rebel lacht goddomme, slaat duizend nieuwe wegen in
met genoeg geld en lef in zijn zakken
de maan boven alles en een kop vol vuur

ik heb de rivier op de voet gevolgd
smeet zesendertig stenen in het gras
pas nu mijn vinger over de landkaart glijdt
weet ik dat de man die mij de tiende steen gaf
onbetwist
de rebel was