Hij was een verwoed fietser,
woekerde door schilderijen heen,
kleurde luchten blauw met kwast,
grijs bleef hangen in penseelhaartjes,
net als eeuwen naslagwerk,
van vergeelde landschappen,
en afgebogen ruiten waarachter,
vermoeid gras zich wentelde.
Kluchten vogels bouwden nesten,
in zijn lange baard van tijd,
die stromende kelen schraapten,
voor wind omsloeg naar morgen
en stilte verboog tot het geklater,
van een plompverloren reiger,
die elke lege plek opeiste.
Kinderstemmen voelbaar in wind,
wat had hij ze graag gehad,
als hij zijn jas voor zich uitschoof,
er ruimte vrijkwam,
voor geurende babyhuidjes
en plakkende mondjes,
omheen zijn borst geslagen.
Recente reacties