I
zo zonder gedachten
ruisend in een open lucht
al te lang heb ik moeten wachten
in het duister, druipen grote druppels ik
rollend in een blozende leegte
van jouw zwijgende ontkenning
II
ondergronds werken zij met plezier
aan een gangenstelsel
een minuscuul dier dat jouw bloed drinkt
vele poorten en tunnels, een stelsel van verbindingen
hier een begin daar een einde
poppen, ’t minnespel bedrijven
buiten in het bos
ooievaar staat stilzwijgend
met z’n bek tussen ’t verendek
een hinde ijlt
’t verwaaiende bos in
je weet heel goed,
dat niets zal beklijven.
III
ondanks dit al
verlucht jij het leven
door een kostuum in ruiten gedreven
poekelen wij met z’n allen
een verloren gezelschap
aan de vooravond
van het poezelig echec
ikker, is dat meer ik?
je hoopt ’t wel, natuurlijk,
’t is beter van niet
kon ik maar voorkomen
dat jij niet jij ook sterft van verdriet
Recente reacties