Resultaten voor het trefwoord dronken

blunderlichaam – jessica bakker

Jammermannen rammen
storm dronken winter worst
in mijn apparaat

maar ja, ik droom
oranje bitter perzik naakt
van geur nacht sap

vrij dan vogel
land aan schoonheid

lust je
geen prachtpaar waar
ik melk uit schenk

kus jouw licht spel
met je blik
op mijn roodborst
toe lik deze roos van vlees

spuit mijn verdriet mooi vol
kaap haar, zeg maar
slaap blauwoogje

lentissimo – martin m aart de jong

Je zei vandaag, vandaag nog niet
het regent en de wereld ziet er
te mooi uit. Met zacht gebogen
kleuren en een natte huid waar

op de vers geperst lente druipt.
Wacht nu maar af totdat de tijd
in echo’s tussen bergen dreigt
met nachtelijk gedonder totdat

de hemel plots verscheurd wordt
door een flits en vrouwenstemmen
in een nis van eeuwigheid en spijt

je naam vertalen in een kus. Dan zul
je dansen als een Rus. Je zult stom
dronken vragen wie ik was. Dus wacht.

dag kleine dronken dame – tijl nuyts

Dag kleine dronken dame
met ogen als poeltjes
en sproeten van zout.

Dag kleine dronken merel
met haren van zilver
en tranen van hout.

Je lacht de hemel koper,
de wolken smelten brons.
Je dreunt de avond open,
de stilte breekt, ik gons.

Dag.

Dag kleine dronken dame
met ogen als poeltjes
en sproeten van zout.

aan hafid bouazza – maaike klaster

geboren te Oujda, Marokkko
woonachtig te Amsterdam, Nederland
 
 
Lieve Hafid, dronken lor.
 
Waarom mag ik dat niet zeggen?! Het is toch zo?
Aan iedereen die nu thuis hardop zit te denken: Wat een bitch! –
dat klopt, ik ben het grootste kutwijf dat je op deze aardbol ooit
tegen het lijf zult lopen. Daar krijg je bibberknieën van, hè?
Mooi zo.
 
Terug naar jou Hafid, lieverd, waarom drink je zo?
Geslagen door het leven, m’n reet. Je werd geslagen door je vader
en dat is al erg genoeg, maar dat is geen excuus om, nu je zelf
volwassen bent, met dezelfde haat om je heen te slaan. Je bent geen
klein kind meer; je bent een N.S.M.A.N.N. (zoek maar op, mensen)
en er zijn zoons die naar je vragen. Kom dus maar op met die flacon
absint. Ik weet dat je die daar bij je draagt. Echt.
 
Herinner je je ’t Schuim nog?
Jij zat pilsjes aan elkaar te rijgen alsof het een kralenketting betrof
terwijl ik naast je op een barkruk aan de thee zat en naar je luisterde.
Wij deelden een jointje, waarna jij je terugtrok op het toilet, met een
geheimzinnige fles, om daar te doen waar het werkelijk om ging,
want absint, dat is een hallucinogeen van andere kwaliteit. Maak dat
de kat wijs, lieve schat!
 
Nu zie ik dat je stukjes schrijft op de weblog van een ander. Pardon?!
Waar is Shakespeare’s ganzenveer gebleven, die vergulde pen?
Je schreef zo mooi en nooit zonder te dromen, groef naar je eigen stem.
 
Ik was al fan van jouw werk nog voor wij elkaar voor het eerst de hand
schudden en ik – omdat ik jouw gezicht ergens van kende – dacht dat
jij misschien een vaste klant was uit het restaurant waar ik werkte,
wat dus niet zo was, en jij aan mij vroeg of ik dan toevallig Mohammed
die salades maakte, Mohammed met de aambeien kende en ik zei:
“O, díe Mohammed! Ja, die Mohammed ken ik wel.”
 
Toen kon ik nog met je lachen en dat zegt wat. Nu zit je jezelf en
iedereen die iets met jouw afkomst te maken heeft spreekwoordelijk
onder te schijten en dat doet me pijn, want zo blijft er uiteindelijk
ook niets van jou over, Nederlandse Schrijver Van Mijn Hart.
 
Ik wil Abdullah terug en niet alleen zijn voeten. Wil jij hem voor
mij zoeken? Je had gelijk hoor, jij was nooit mijn hoeder en ik ben
niet jouw moeder. Je bent mijn bloedeigen, Marokkaanse broeder.
 
 
Veel liefs,
Maaike
(Nu niet weer mijn naam vergeten. Ik heb de jouwe ook altijd geweten)

mei ‘68 – pj sas

we zochten tijd om stuk te slaan
we waren niets en wilden alles
we vielen aan met glazen bier
en maakten muren van de glazen

en daarachter viel tandengeknars en
gekras op de glazuren wanden van een uurglas
kras kras
kras kras

en we dronken tot we niets meer zagen
onze kameraden moesten ons naar huis dragen
lallend en schreeuwend
togen ze door de straten
tot de mensen zeiden: zijn jullie gek?
weet je niet hoe laat het is?

tame impala – mattijs deraedt

De gouden echo door de grot
De oranje grot en hemelsblauwe lagune

De hoge dronken stem trilt nog na
Geen knijper te bespeuren op deze banden
Een stem als rook, grappige rook

Als een moderne sjamaan staat hij
Onder dit bijbels gewelf
De atmosfeer omarmt hem, geeft hem ruimte

Zijn lange gewaad mondt uit in tongen
Gulzige pythons die zwaar worden van het blauw
Tussen zijn haren weeft zich een band
Een regenboog, een vloeibare pijl

Ronde tanden in een kleine mond
Een zoemende wolk
Grote ogen, zacht gelaat, kleine kin

De gitaar rond zijn hals lost langzaam op
Zweeft weg

later, lang geleden. – martin m aart de jong

Gek genoeg altijd geloofd dat er niets vastlag
dan een hond in de kamer van mijn jeugd blaffend
van angst en frustratie naar een dronken baas
die op zijn beurt ooit moet zijn gekooid, hij
moest toch dromen hebben gekend als kind dacht

ik nog, later toen ik allang niet meer wist
hoe het voelde te happen naar lucht. Soms zwijg
ik nog bij sterke verhalen hoor ik het aan hoe ze
ooit – ik heb er geen goed antwoord op – hoe kun je
het verklaren dat je… nooit. Ik probeer het nu
te aaien. Zwaai naar de morgen van een verre dood.

Hij nadert. Iedere zin die ik schrijf is er een
veroverd op de leegte van kindertranen. Een jongen
aan de wand. Blijf maar even in mijn gedachten.
Zie hoe groot ik ben. Ik slok je op. Vergeten
zal ik nooit. Al blijf je ingekooid.

nachtcafé – hanny van alphen

melkwitte schuimvlokken
drijven uit elkaar

een dronken man
legt zijn hoofd ertussen

steun zoekend aan de bar

zijn magere vrouw
met zware weduwekuch
slaat achterover

achteloos wordt ze opgedweild

ik wankel naar buiten
en weer
ligt de nacht op z’n rug

de frituur – mattijs deraedt

Zij zag hem, de vreemde jongen
met zijn uilenogen,
kijkend door het sleutelgat
van haar glazen deur.

Zij zag hoe zijn handen zwart kleurden op het glas
als twee spartelende olievlekken druppelend langs
het zout van haar spiegel.

Ja, het zelfde zout
dat aan haar botten vreet
door de mazen van haar dikke palmen.

Hij wandelde door de plastic kamer van bordeaux en grijs
en traag rolden zijn rokerige ogen langs de tafels
en de getatoeëerde hoofden van het trotse, uitdagende schuimvolk.
Hij hoopte als blauwe mist te schuifelen door haar vallei
maar brak ieders ogen open.

Onder hun gebalde blikken
klikte hij zijn rechterwijsvinger open
waarna hij begon te blazen
op zijn vingernagel als reanimeerde hij een
zwembandje.

Haar verkalkte botten smolten van het zout.
Naakt danste zij in zijn schedel
zoals de vlezige nachtvlinders dansen
rond de gifgroene tafel op de buis.
Hun telefoon kietelend als het verlengstuk
van de hartstocht van elke eenzame toeschouwer
lachen zij meer dan hun tanden bloot.
Hoe kussen zij hun moeder? Hoe kunnen zij dat nog?

Vervolgens verbeeldde hij zich haar
in al haar vergankelijkheid ontkleed
van vlees en leven, als een kapstok
zonder kleren gedrenkt in woelende humus.
Hoe haar skelet leefde naast haar warme wanden
als de bas naast de gitaar van Scofield.

En hij wist dat hij net zo min
op dit moment naast haar kon lopen
als wanneer zij wit en beenderen zou zijn.
Want hij droeg zijn moeder en vader in zijn tong
en het huis in zijn kleren. Hij zag hoe haar gezicht
haar zwaar viel en hoorde hoe haar stem desondanks
licht vloeide tussen haar gerevalideerde tanden, natikkend uit een stalen verleden.

Hij zag hoe haar hondse wangen
het vuur uit haar ogen trokken, verzakt
onder de dronken slagen van haar vrijer en verdoemd
door de idiote naïviteit van haar moeder.

Zij mag de liefde niet drinken, enkel erin verslikken.
En zij zal voor eeuwig binnen de glazen kooi
van haar pa en ma verblijven. En het glas
zal haar verboden woorden altijd opeten.
Bij elke stap die zij zet boren haar wortels dieper in de grond.

crisis – p. droogrek

Virtuele brokstukken zweven om. We dwalen rond in de ruïnes
Van onze met rode bliksemschichtpijlen bestookte huizen. Onze
Knappe koppen beweren dat we nog meer spullen zullen kopen.
Virtuele brokstukken zweven om. We dwalen rond in de ruïnes
Van onze met rode bliksemschichtpijlen bestookte huizen. Onze
kinderen krabben op school in paniek hun dikgeslaapte ogen uit.
Virtuele brokstukken zweven om. We dwalen rond in de ruïnes
Van onze met rode bliksemschichtpijlen bestookte huizen. Onze
Huisdieren kijken verschrikt op nu de gang naar het asiel nadert.
Virtuele brokstukken zweven om. We dwalen rond in de ruïnes
Van onze met rode bliksemschichtpijlen bestookte huizen. Onze
Ouders zijn losers die het allemaal maar goed gevonden hebben.
Virtuele brokstukken zweven om. We dwalen rond in de ruïnes
Van onze met rode bliksemschichtpijlen bestookte huizen. Onze
Knorrende magen kunnen het Afroleed nu even niet verdragen.
Virtuele brokstukken zweven om. We dwalen rond in de ruïnes
Van onze met rode bliksemschichtpijlen bestookte huizen. Onze
Gekken beweren dat ze nu echt voor niemand meer onderdoen!
Virtuele brokstukken zweven om. We dwalen rond in de ruïnes
Van onze met rode bliksemschichtpijlen bestookte huizen. Onze
Deskundigen zoeken ijverig naar de knop voor na de resetknop.
Virtuele brokstukken zweven om. We dwalen rond in de ruïnes
Van onze met rode bliksemschichtpijlen bestookte huizen. Onze
Aanbiddingen vliegen eruit en verharden tot een chocoladepuur
Verlangen, een verlangen dat we kortstondig moeten resumeren:
Virtuele brokstukken zweven om. We dwalen rond in de ruïnes
Van onze met rode bliksemschichtpijlen bestookte huizen. Onze
Winkelstraten sluiten en slinken en de rijen van de ontevredenen
Sluiten zich als in een droom aaneen, laven hun dronken blikken
Aan de naaktroze dromerigheid van ochtendlijke etalagepoppen.
Virtuele brokstukken zweven om. We dwalen rond in de ruïnes
Van onze met rode bliksemschichtpijlen bestookte huizen. Onze
Schoorsteen rookt, we glimlachen in het vuur dat ons verteert.