Resultaten voor het trefwoord donder

kut – tibbes punt

owwwwwww je bedoelt;

De
vrolijk ik heb mijzelf uit de stront getrokken kut.
De
altijd in bloei ik heb last van vloed kut.
De
die niet demt nog stilte kent kut.
De
eb is beneden mijn peil kut.

Witte vloed
Roze vloed
Alles gaat nu goed vloed
Ik heb mijzelf bevrijd vloed
Eb vrije wijn vloed

De
ik wil zo graag zwart maar ik draag een bloem in mij
haar kut.
De
ik metsel plavuizen schaaf de kloven vul ze met
insectenspray kut.
De
ow ja ga door maar ik sterf niet kut.

Dan toch
liever
af en toe
een beetje sterven
met wijn en armoe
op een bodem
met vleugels voor later
ik draag zwart
en die bloem zit in mijn donder… kut.

dat alles is – martin m aart de jong

Het heeft ook allemaal wel iets
bijvoorbeeld
al dat tragische verlies
van alles in de wereld iets dat zwijgt
over hoe de lente binnen sluipt op
kattenpoten langs een struik streelt met
haar staart de hyacinten bloeien laat
en ruiken ook. Het heeft ook allemaal
geen donder het schreeuwt dwars door
je nachten heen het heeft
een donkerzwart en zwaar
doorvoederd ego het kijkt klok
het tikt de tijd per sms en stuurt
het op naar eenzaam klein behuisde
wezen van achtentachtig en het zegt
dat alles waardeloos en krachtig is
en aaibaar als een stalinorgel.

warmte in de herfst – kid-lee vermaase

Een druppel sijpelt op de grond
Door koele lucht, door kou verbolgen.
Honderdduizend zusjes volgen:
Onstuimig, woestig stort ’t in ’t rond.
Zonder mededogen waait het;
Met donder en wolken laait het
Onweer op: takken berooft, hun
Ornaat gaat hulploos rond mijn hoofd.

Ik verlaat de vertrouwde laan;
Langs straten en steden zal ik gaan,
Reeds vroeg en tot de koude nacht.
‘k Ben warm van binnen, word verwacht
Door haar daarginds. O herfst, vandaag
Heb ik haar verfrissend graag.

verbeeldingskracht – bennie spekken

de container rolt
als donder
door de nacht

komt de regen
met bakken
totaal
onverwacht

normaliter
zou een mens
op sokken nu
naar binnen gaan

maar nee
meneer blijft
voor de foto
nog even staan

keene kruipt – arjan keene

Ik kruip op mijn knieën door de kamer
en zoek weer naar een godsbewijs.
Ik schuif de meubels aan de kant
en gooi met de pet van Feyerabend.
Anselmus, Van Aquino, Locke, Hume,
Descartes, noem ze maar, die mannen
wisten er allemaal ook geen donder van.
Het onweerlegbare bewijs is ergens,
net als de rhinoceros in Russell’s kamer.
Het zit verstopt tussen de priemgetallen
of misschien in Char’s letterleesmethode.

Er komt een dag dat ik het eindelijk vind,
dan zoek ik door naar een nieuwer begin.