Resultaten voor het trefwoord dicht

het blauwe uur – jessica bakker

De stad. De langzame en nog stille straten
met de gordijnen dicht en wij die nog zwijgen
onder de lakens. Onze lichamen ademen
de sound of silence
In het blauwe uur

In het blauwe uur dat soms een eeuwigheid lijkt
te duren voor de slapelozen
maar ik, die wijzers lees, krul mij in een bocht
achter huilende ramen van de stad
en vraag me af waarom ik zo lang zocht
Ik geef me prijs en jij krijgt al mijn lelijkheid
er gratis bij. Nu ben je mij zat

De stad. We passen er nog in
we hebben er nog gedronken,
geproost op wat we liever toch vergaten
zoals de mooiste ruzies, tot op ons bot geraakt
Want door merg en been gaat de liefde, nietwaar?
In het blauwe uur

lepelvork – bianca hendriks

Op de opklaptafel ligt een groene
vork die van achteren lepel is

je kunt er ook mee snijden al
zijn de meningen daarover verdeeld

het was goed bedoeld

In het prullenbakje ligt een restje
sla met een lege beker
erboven op, het plastic zakje
van de vork
op de grond

ik drink thee zonder me te snijden
als ik klaar ben klap ik de tafel dicht

collega – bennie spekken

vanochtend vroeg ik, slachtoffer
hoe het met haar ging
het ging niet goed

de oude wond ging weer open
haar mond
ging niet meer dicht

…op een dag was het crisis. – martin m aart de jong

treinen liepen traag files liepen
vast, zoals gewoonlijk. Deuren
gingen dicht, monden gingen open
er was een man die een vrouw lief
had. Er was een kind dat ademde
op de zonbestoven straat. Er was
niemand op een plek waar de zon
ten onder ging er was niemand
op een plek waar de maan de wolken
ving in een weerkaatsing.
Het was crisis en de tijd
rolde de wereld in.

mijmering – joost de jonge

Wat mij raakt is jouw lach
die als een afgevallen blad op het water
rust op jouw tragiek

Als een kathedraal
majestueus geheven
grijpen takken in elkaar
een Gotische boog beschrijvend
die zich tot in de verte uitstrekt

Ik ben een dolende
terwijl God slaapt
zijn wij wakker in de droom van God
wanneer hij wakker wordt
zal hij zich niets herinneren
en ons onze dromen teruggeven

Donker en stil
gefilterd licht valt
op het voetpad
boven mij is het bladerdek
nagenoeg dicht

meester zonder gezicht – joost de jonge

Ik hou vast aan de meester zonder gezicht
Een beeld van stralend helder licht
Ik zie alles in dit licht zonder lichaam
Zwevend over de aarde zijn overal regenbogen
Dit licht doorstraalt mij
Rijen huizen rijzen aan de oever van een brede rivier
Achter de huizen liggen bergen van stralend groen
Trillend in deze regenboog zag ik mijn gezicht
Een beeld van stralend helder licht

Steentjes in allerlei zachte schakeringen bruingrijs liggen in een bed van zand
Ik loop hier lachend door groen golvend land
Boomblaadjes dansen in licht dat al twinkelend de kloof van mijn verlangen dicht
Ik loop hier lachend door groen golvend land

Een geluid dat mij lijkt te doen draaien, grind knarst onder mijn voeten
Gelijk de bal van mijn voet bij iedere stap die ik zet in het uur van mijn stilte
Een streling van koude lucht kleeft als een zuigzoen onder mijn jas
Zand stuift op boven het smalle door braam en brandnetel overwoekerde pad
Enkele wandelaars lopen achter mij
De afstand tussen ons is groot genoeg om in mijn wolk van stilte te blijven

Glinsterende groene klank van duister blad
Blad dat in de verte met een zeker geweld deint op de aangezwollen wind
Ik lach om het onbekende in de wind die mij vijandig lijkt te zijn
Lachen als een dwaas om een grap die ik niet begreep
Een poets die mij gebakken is, niet door een bekende maar door een onbekende
Een meester die zijn gezicht niet laat zien

Ik ben een verdwaalde dolende ziel in het aardse
Bijna niemand zoekt of vindt echt, het ondenkbaar spirituele blijft onontgonnen
Ons lonkt slechts de consolidering van dagelijkse geneugten
Wij willen niet verlost worden en zouden zeker de verlosser weren

Lag in mijn luide lachen dat helder klonk niet het onbekende besloten
Was het misschien juist dit niet weten dat mij even verhief
Alles is relatief en hoe graag ik het ook wil ontkennen ik heb het leven lief
Dit lijf dat ik ben is niet alleen leeg maar zit vol met bloed en meters gevulde darm
Ik heb geen eigen wil, maar verwerkelijk de wil van de natuur
Ik heb geen eigen geest, maar leef de universele geest van de mensheid

Ik hou vast aan de meester zonder gezicht
Een beeld van stralend helder licht
Ik zie alles in dit licht zonder lichaam
Zwevend over de aarde zijn overal regenbogen
Dit licht doorstraalt mij en huizen rijzen aan de oever van een brede rivier
Trillend in deze regenboog zag ik mijn gezicht
Een beeld van stralend helder licht

* – maaike klaster

Omdat ik als Kwakoe ter wereld kwam,
op een woensdag geboren,
lig ik iedere zomer in de tuin
aandachtig te luisteren
naar wat deze Hollandse zuidwestenwind
in het Sranang te vertellen heeft,

eten we schaafijs in het park,
ben ik in den vreemde thuis
omdat overal dezelfde vogels fluiten.

Er zit een koekoek op de dijk –
iemand heeft mij zijn locatie aangewezen –
die mij met zijn holle echo
een kijkje in zijn nest laat nemen,

mij laat weten dat hij overal thuis is,
dat het tijd is,
dat ik altijd al wakker was,
maar nu mijn eigen eieren moet vinden,

dat ik niet meer naar de koekoek moet zoeken,
dat Kwakoe geweest is,

dat het overal feest is
nu wij de Surinaamse wedstrijdvogels
uit hun kooien bevrijd hebben
en zij overal de klank van Fernandez laten horen,
hun weg terug naar huis hebben gezongen.

En de koekoek tikt nog steeds.

Nee, dat was de specht,
die wil het liefste vechten
met de allerhoogste, holle boom,
zegt dat ik nooit thuis moet blijven dromen,
boort gaten in zijn zelfverkozen woning,

laat mij nog even liggen in de tuin
met de muziek van een andersoortig festival
dat ik nu voor altijd aan mijn ouderlijk huis verbind,
dat mij aan die vroege tropenzomers blijft herinneren.

Iemand doet de deur open
en alle noten, kinderen, vogelveren
waaien weer naar binnen.
De deur slaat dicht.
Nu kan ik beginnen.