Resultaten voor het trefwoord centrum

te lang geleden – martin m aart de jong

Laat ik zeggen dat mijn centrum
de ellende van de wereld aan zich
bindt en dat het buitenikse ego
ander heet en dat die ander geen
oog heeft voor wat in het centrum
van de binder van pijn, de vinder
& zoeker van zinnen waarin alles
verzamelt wat dit leven heelt
dat schuld iets is wat nooit
kan worden afgelost – waaar zou
ik zijn zonder mijn verwijten –
en laat ik het niet horen dat
jij ook wel iets hebt mee gemaakt
vroeger, in jouw jeugd.

* – joost van gijzen

De meeste meisjes kennen we nooit als vrouw.
Niet met iedereen deel je puberend het matras –
In de nieuwbouwwijk of eindexamenklas
Zijn er voor elke Janneke een Jennifer, Gwen, Maud,
Hanneke, Marleen, Louise, Brenda en Sas;
Toen geen vonk, daarna geen mistletoe, de huwelijkstrouw,
Nog steeds geen vonk – maar zelfs dan een licht berouw,
Verlangen naar het slaapkamer contrast.

De deur door naar het centrum van de wereld, het bed
Waarin ze je haar zuchten toevertrouwt,
Het schaamteloze beest in ogen hemelsblauw.
Je discussieerde tot aan andere keuzes op het stembiljet
Toe; zag elkaars kinderen opgroeien, de eerste grijze haar; oud
Geworden samen – maar zonder haar lichaam op het palet
Blijft ze dezelfde van klimrek tot verzorgingsflat.
We begraven een heleboel meisjes; zelden een vrouw.

passage van vergetelheid – bennie spekken

je bent gezien vriend
met open ogen

in het zwarte gat
van je gedachten

in het centrum
van de machteloosheid

o naamloze nacht
van kunstmatig blozen

een liefdesschim heet je
berekenend welkom

je vitrineblik verraadt
je innerlijk bankroet

spangerweg – roop

een elektrische stoel
het centrum van een cirkel
bruine gaten hier rookt zij
haar laatste wensen

iemand vraagt of het goed is
iemand vraagt wat er moet
goed is alleen de stilte
en er moet niks sinds

als je er niet bent ben je weg
dat schrijven de peuken
in het kleed aan haar voeten

straks gaat ze mee met de rook
in het blauw zal ze wonen
thuis waar ieder al is

cwi – bennie spekken

er is geen ontkomen
aan de lede ogen
van de wachtrij
je bent nummer elf

je bent in het centrum
voor werk en
inkomen jongen
je bent aan de beurt

daar zit je dan stuk
vreten van de staat
met je elf en dertig jaar
met je gedichten

in de steigers
tegenover amper
twintig jaar
zeg het maar

het thuisland – joost de jonge

Latifundiaat van de dromer

 
I

 
Hoe bepaal je je richting
wanneer je beseft
dat het opmeten van de oneindigheid
tot een onbeperkte indeling leidt…

Aan de aarde gebonden
door het tijdelijke verslonden
deed een profeet konde
van het thuisland
dat hij had gevonden.

De aantrekkingskracht hiervan
was veel groter dan
de zwaartekracht van de aarde,
zijn gerichtheid bleef daardoor graviteren
rond het centrum van zijn verlangen.

Ik houd van de fantasie van mijn dromen
waarin beide extremen bij elkaar komen
fantomen verwaaiende boven uitgestrekte velden
stollende lava in mijn hand.

Een zoon van vader zijn vader zijn zoon is ’t gewoon
alhier komen wij het oneindige toch nader
en is het thuisland niet, gewoon zichtbaar
toch blijkt het ongeschrevene zomaar het meest waar.

 

 

 
II

 
Laat mij verankerd blijven
in de paarlemoerglans
van mijn innig geluk
stoppen met het strijden
tegen die dwingende
onophoudelijke
angst voor het niet-zijn
die al te zeurende angst
buiten jezelf te vallen.

Het ijkpunt van de geest
bestaat vaak uit gedachten
van hoe het is geweest
zo bestaat ons huidig geluk
uit vele herinneringen
niet uit verwachtingen
van een zo goed als stuk
ideaal, pogen en trachten.

Toch blijft mijn verlangen
naar heelheid ongebroken
en is mijn innerlijk behangen
met blikken van mijn voorouders
wier liefdevolle licht
mij streelt, gezicht tot gezicht
hierbinnen worden zij niet ouder
hier verblijven zij als zojuist ontloken.

 

 

 
III

 
Het is als een bergtop
door een wolk gestolen
bewaard voor de fantasie
die onverholen illusie
die spreekt door het zwijgen
in mij te beroeren.

Erosie van de droom
suikerkristal berg…
bevroren stroom
tinkel goudgeel
chocolade gesmolten, kolkend naast de weg,
heet dampend
is de bron van mijn opgewekt wachten
op de weg, tegen de berg
in de sneeuw onder een deken

geluiden van een naderend onheil
uit een hoger gelegen bos
waar tussen de bomen
het licht bleker
en de lucht ijler is
de slede wil voort
omhoog vanuit de duisternis.

Door uitwasemingen,
ragfijne etherische wolkjes
lucht-paard-lucht
werd ons vertrek aangekondigd
en het geluid
van het traag tikken
der hoeven
door sneeuw geabsorbeerd.

…nu loopt de slee
met de paarden van de bladzij
en het ik van de dichter
er achteraan…

 

 

 
IV

 
Geborgen in de schoot
van de liefde, die hem omsloot
danste hij, zong hij blij
van zijn aanstaande dood
een vlinder gevangen
in een net
met een speld op zijde
gezet.

Vanitas vanitatum
de blinkende toekomst
en brullende volzinnen
van Freudiaanse versprekingen
bonkten op zijn schaal
een klank die van binnen niet dooft
door zijn spreken in metataal
een koninkrijk terug geroofd.

Land dat was vergeven
niet steeds een droom gebleven
door een eenling slechts gehoord
was er wel sprake van zulks een gesproken woord
velen deden in de ban
wat werd geboren uit nood
was als een nomade
die een weide ontsloot
en boven het heet zand
al trillende in de lucht
verscheen daar het thuisland.

Daar achter de bergen
voorbij de baai van Eden
woestenij van verlatenheid
hoe zonderling dat hier
een houten stok rotsen splijt.

Vochtstippen verschijnen als voetstappen in het zand
paarden met witte benen passeren zonder tol
daar zij aan het spirituele zijn verwant
het geestrijk functioneert niet zonder toverknol.

 

 

 
V

 
Ik dacht mij een zee van kleur
een land waar ik gedragen werd
door de liefde van zijn eigenlijke eigenaar,
latifundiaat van de dromer,
die onzichtbaar
toch overal voelbaar
de gouden stenen van de straat
hun glans gaf.

In de morgen was voor een moment
ontloken de wederom gesloten bloemknop.
Estivatie hield verborgen, hetgeen
ontluikt in het helder licht van de morgen.

Zinnebeeld van de blauw-bloedende stad
lusthof vervult van een meerstemmig gezang
hier groeit hoe-langer-hoe-liever niet van zoet naar wrang
in zijn ontkenning doet hij zijn belofte gestand.

 

 

 
VI

 
Aan de aarde gebonden
door het tijdelijke verslonden
deed een profeet konde
van het thuisland
dat hij had gevonden.

Uitgestrekt in de ruimte
een rivier ter rechterzijde
grienden ter linkerzijde
de lucht, zacht blauwzilver
ligt onaangeraakt wit
een ondergesneeuwde weg
dit ongetreden pad
zou het best onbegaan blijven
rustende in het land
waar de aanwezigen verborgen zijn.