Tegenover mij zit een kaarsrechte windhondenfokker
Op zijn schoot ligt een prentenboek over De Blijde Boodschap
Deze trein heeft als bestemming Zwolle, maar het wordt Tilburg voor mij
Omdat daar mijn dadaïstische adoptievader woont
Hij is eerlijk als een meikever, hij zal mij nooit ranselen met een dorsvlegel.
De kaarsrechte windhondenfokker tovert een boterham tevoorschijn
Rijkelijk belegd met aardbeiconfituur is het een provocatie
Maar er valt geen klodder op Maria, noch op de verrassende engel
Ik vraag de windhondenfokker waar hij naar toe reist
Hij zegt: ‘Naar Nijmegen om mijn zuster te vermoorden, dat heeft ze verdiend.’
In de stationshal van Tilburg bots ik tegen de verende borstkas van de stadsdichter
Hij stelt asperges voor, ik hap toe
In de hoop dat er weldadige seks van komt
Er komt weldadige seks van, maar net niet woest genoeg
Om mijn dadaïstische adoptievader uit te wissen, zelfs niet even.
Ik neem afscheid van de stadsdichter, hij geeft mij nog vlug een briefje en een zaklamp
De avond valt en de zaklamp werkt niet zonder batterijen
In het licht van een gesloten zuivelzaak lees ik het briefje
Het is hartstochtelijk, maar net niet pervers genoeg
Om te zwichten en naar de stadsdichter terug te keren.
Eindelijk vind ik het huis van mijn dadaïstische adoptievader
Er branden geen kaarsen, noch lampen
Breek ik binnen dan vind ik op de tast batterijen
Maar de zaklamp ligt nog op de drempel van de zuivelzaak.
Recente reacties