we moeten bomen kappen
om het bos te koesteren
goedkope wijn drinken
-schone glazen, klare wijn-
om de geest te overmeesteren,
begeesteren, ledigen
torens bouwen
tegen al te hartstochtelijk indutten
een kras achterlaten
op maagdelijk onbenul
boeren in de kerk
kaarten op het werk
gewoon allemaal wegblijven,
opstaan, liggen, verzilveren,
vergeten, achteloos verkrampen
het zou ongeschreven wet moeten zijn
of dun geschreven,
soort van dan
Resultaten voor het trefwoord bomen
D 999
loop mij mee
over een strand
hand in hand
voel mij mee
koude gletsjerwind
kind en kind
zie mij mee
achter vele bomen
dromen met dromen
proef mij mee
vruchten van leven
geven ja geven
al kan
alleen voorbij
zie dan
de lange rij
toch seclude
samen
de etude
der bemiste ramen
is het nu zover?
hoe vaak schuiven vogels voorbij
langs luchten uit de hand
als voorbode van kantelend tij
dorsten in zee of verdrinken aan land
nu de bomen ontharen
wil ik hen met liefde omhangen
zeg me niet wat ik al weet;
wie de onrust niet kan bedaren
blijft de keizer van verlangen
We wisten het niet meer
holden achteruit
kenden onszelf niet eens meer
draaiden de tijd weer terug
we liepen dezelfde weg
de bomen langs de weg waren hetzelfde
ik was hetzelfde, jij was hetzelfde
het water was hetzelfde
misschien was de lucht anders
of de stand van de maan
misschien dacht ik dat ‘we’
maar denken, denken, denken
misschien was alles hetzelfde
en helemaal anders l
misschien had ik niet moeten denken
had ik je moeten laten gaan
voor het te laat was
morgen gaat het huis tegen de vlakte
lijken bomen berooid, op slag
hun staketsels gerooid
komt herinnering in de wurggreep van kaalheid
geraakt althans het fundament van
het ooit onmiskenbare in sluierbewolking, in stiltekramp
ontaardt aarde in ontgronding
morgen is het te laat
gedaan
er is nu geen tijd meer om foto’s te vergelen
of oude wonden te helen
laat staan de schaduw te stoppen
laat staan
of was het slopen
voor de vierde maal
vandaag
de dag is
pas halverwege
en met
donderend geraas
alsof de storm
door de bomen jaagt
valt de regen
kort loodrecht
De wereld openbaart zich aan ons
Allen, doch met gesloten ogen sluiten
Wij dit af. Wij die bomen vreten,
Dieren, de raven die ons de dood
Wijzen, volledig vergeten en
Negeren. Er heerst een plaag, soms
De handen wassend in onschuld, doch
Vaak gedragen door het afgestorven
Nachtegaal gezang. Alles raakt met
Lichtelijke strelingen naar vergetelheid,
Niet in hart en ziel, maar in het
Afgekaderd, koude verstand.
Rationaliseren, problemen oplossen veroorzaakt
Door onze blikken. Die van een boom,
Enkel papier zien. Koortsig door een
Knagend geweten aan mijn
Eigen handelen, dat dit tot uitkomst
Laat komen. Onze graven al sinds
Het begin van ons leven gegraven,
Duwen onze lasten ons dieper, en
Dieper de grond in. Ogen
Nemen waar, maar het blijkt een
Afspiegeling van de vergankelijkheid
Van onze wil. Betonnen huizen
Beschermen ons, wat verdedigt
Alles daarbuiten? Simpele wezens
Dat onbegrip met vuur bestrijdt.
Wij zullen niet als feniksen
Herrijzen, maar verdreven worden
Van ons huis, de vernietiging dragend een
Plek in onze harten, en zielen zullen
Verscheurd door wolven, vergaan tot as.
In de stegen van de openbaringen
Rusten, tot het einde van al onze
Dagen. Ongenezen wonden zullen niet helen,
Maar de last, het lood niet te vormen
Tot goud, verder het graf in dragen.
De wereld eindigt niet met woorden,
Maar met geschreeuw gedragen door dieren,
Planten, bomen en het herstel van de aarde
Haar pracht.
Mijn huis is twee keer leeg.
De bomen komen nooit binnen.
Ook al ben ik dichter.
De maan wil niet wachten.
Heeft geen kind aan
een sterveling zoals ik.
Daarom storm ik door de dagen,
maak ik van iedere wolk een tweeling.
Jullie leven.
Het is al één uur en ongemerkt middag, na nachten doorwaken
en verdwalen in letters op het toetsenbord. Gedachten dwarrelen
nog steeds binnen vanuit sterrenstelsels en gangen van kinderlijk
verleden. Ga weg, gespuis. Maak frisse ruimte voor ijverig gebezem,
blaas stof uit de hoeken van het heelal. Wat is toch dat venijnig geraas
van draaikolken achter de windstilte. Dat schuilt als zuchten of zwijgen
nu eikenbladeren eenzaam wiegen. Dat wortelt als dromen in bomen.
Welke genen neigen naar schurende woede. Zelfs nu het vlees is gepijnigd
tot rauwe biefstuk. Zelfs nu het zowaar routineus avond lijkt te worden.
vreemd genoeg
vervaagt jouw silhouet
strijkt enkel nog de wind
je lang geleden haren
jij mij
je zeldzame glimlach
wanneer jij
je even, heel heel even vrij
zo anders als zand toen
door je vingers glipte
je huid deed tintelen en
jij één zo één
met ruisen van de bomen
het leven in het gras
het trippelen der poten
van wat het dan ook was
ik las een ander boek
zo een met kronkellijnen
waaraan jij geen houvast
en ik mij, aangepast,
haast elke tekst kon lezen
behalve die van jou
zo anders nou
vreemd genoeg na jaren
dat ik één zo één
het ruisen kan vertalen
dwalend door het bos
een onbelopen pad met
enkel en alleen
mijzelf en mensen geen
maar jou steeds dichterbij
Recente reacties