zo mooi
heb ik je nooit eerder gezien
vreemd
– jouw onbuigzame lijnen –
een glimlach
of verbeeld ik mij dat maar
je handen bidden niet
zij houden elkaar
zo mooi
heb ik je nooit eerder gezien
vreemd
– jouw onbuigzame lijnen –
een glimlach
of verbeeld ik mij dat maar
je handen bidden niet
zij houden elkaar
moeder is een lieve vrouw
ze breit een trui voor Jezus
lamswol zegt vader
hij rookt een psalm
over de longen
wij kuikens
onze broeken steeds strakker
onbevangen bevlekt
snakkend naar verlossing
naar sissende wentelteefjes
in bed bidden wij
als sprinkhanen
met de natte dood
voor ogen
no go
noorse zeelieden noodkerk
dat schijnt over de hele wereld
fenomeen te zijn
zo ook loods 22 op nomadeneiland
christus vaag op achterwand
no go area
opslag voor cacao
deportatie-doorgangshuis
nazi razziaslachtoffers
ophaal overwonnenen van geallieerden
meisjes in bedampte auto’s
hun shot voor het werk
witte figuren onherkenbaar door de verte
lopen in eindeloze rij
op vier meter afstand van elkaar
de noren
de heroïnehoertjes
hun pooiers
arbeiders
de uit hun huis gehaalden
van in en na de oorlog
op een rij voorbij
voorbij
voorbij
voor mij
een rij gevangenen
juist ja eindeloos witte figuren
witte figuren in een kring
voorlangs en achterlangs
’t blijken er maar vijf
in een zeer vicieuze cirkel
totdat het loket
waarlangs zij moeten ter controle
omvalt
de zakken met cacao sjouwen
in blauw licht
omgooien
een echoënde knal
weergalmt door de hal
:
examenzaal
zitten de zwoegers diagonaal
schuren hun stress
van zich af
voor zich uit
knallen zichzelf voor hun kop
had je maar beter moeten
leren beter lezen
of is het toch bureaucratie
pak uw tafel op en wandel
achteruit naar achteren
aarzelend wegwezen
verdwijnen tussen pilaren
met tafel en al
beproeving over
alleen is de loketman
staand naast zijn liggend hok
hij draait zijn 2 meter om en loopt
88 meter recht naar achter
opgewacht door twee witte wachters
opgevangen
tussen hen in
op een stoel gezet
frontaal totaal omgedraaid
88 meter overgestoken vlakte voor zich
een veroordeelde
of minstens verdachte
christus vaag op achterwand
geeft rugdekking
achterin noorse noodkathedraal
lang laag
helemaal
tussen duim en wijsvinger
bidden kan altijd nog
Het zonnetje schijnt.
Ik fiets naar de veerpont.Een lange rij mensen staan te wachten. Een non stapt eruit, komt naar me toegelopen. We groeten elkaar, ze vraagt gelooft u? ja zeg ik, we raken in gesprek. Ziet u deze eindeloze ketting zielen. Jaren wachten zij voor de hemelpoort. Ik loop in en uit bij God. Hoe doet u dat. Door niet voor een beeld te bidden. Het houd de deur dicht. De paus blokkeert de ingang. Hij wil dat niemand ingaat, totdat hij je heilig verklaard. Met de heilige geest ben je vrij. Het licht ging aan. Plots was ze weg.
Zal ik me laten inmetselen in een donkere cel,
om U – in mijn oneindig isolement –
te overpeinzen Heer?
Of kan het ook moderner, door onderweg
bandjes te draaien met
Gregoriaanse boventoon muziek?
Wat werkt,
wat helpt,
wat verenigt mij met U?
Zal ik mezelf ‘snachts in die heldere volle maan
geselen voor het open raam
en huilend tot U bidden om troost?
Of mag het ook moderner, door in de trein
boeken te lezen over U
en daarover te praten met vrienden met een goed glas wijn?
Wat werkt,
wat helpt,
wat verenigt mij met u?
Zal ik mezelf castreren,
zodat ik alleen U kan eren,
of mag het ook ietsje milder?
Zal ik mijn tong afbijten als ik U toch niet loof?
Zal ik mijn oren afsnijden als ik U toch niet hoor?
Zal ik mijn ogen uitrukken als ik U toch niet herken?
Wat werkt,
wat helpt,
wat verenigt mij met u?
Kom ik nader tot U, als ik met mijn eigen bloed
Uw Woord herschrijf en herschrijf?
Behaagt het U als ik U veertig dagen lang vastend lof zing,
ronddolend in een Godvergeten woestijn?
Of mag het ook wat eigentijdser, liggend in bed,
naast jou, chips peuzelend,
zappend op zoek naar discussieprogramma’s over het wezen der dingen,
waar ik vervolgens het mijne mee doe.
En toch,
als de nacht zich om mij heen sluit als zwijgende kloostermoppen,
bid ik om genezing van mijn middelmatigheid
en vraag ik U:
‘Leer mij alles te geven voor het hoogste.’
Langs de meest paarse auto van de buurman
strijken zij – de supermarktgangers.
Met neuzen als knollen komen ze
aan tafel om te klagen over
de uitgeschonken koffie,
over de aardappels die vierkant en
geeldreigend in de vuurlinie liggen.
Bidden dan maar –
het oog richten naar boven,
de logica van de nederlaag
tot volle wasdom laten komen.
Wij zijn het offer dat deze maaltijd brengt,
ooit willen wij worden uitgeleverd aan
wijn en bloed, aan brood en vlees.
Het is zoals U reeds voorspelde:
dit leven was het consumeren niet waard,
ons genoegen ligt Boven,
waar de kat haar jongen
naar het duister likt tot
de kleine darmen als inktvis
om zich heen grijpen. Radeloos,
de tongen te rasperig om te zwijgen.
het is even nadat ik gedroomd heb
(het is warm om te slapen
en het regent)
de eenzamen vertrekken naar de bergen,
ook zij dragen de last en vertellen
verhalen. graag ga ik naast hen
omhoog
terwijl we bidden naar de maan en
de sterren en geaaid worden onze ogen.
en we spreken van jouw mysterie in dit land
en van het stelen van verloren dingen
–hoe je de bloemen schikte en
bevangen was
in stilte
in een wereld(die niet eindigt zoals
die van ons) die stottert en
zingt en je lach is het stormen
van de zon tussen mijn armen en
niets liever zou ik hebben,niets
liever dan
je kus
Recente reacties