Resultaten voor het trefwoord bert bevers

expeditie – bert bevers

Wij bukken onder zware takken. Op weg.
Vuren smeulen, in urnen. Neen, wij zijn
de uren niet vergeten van dans en zang,
van gebraad en van gerstenat. Drift volstaat

nu. Als dood tussen de dagen verdwijnt riet.
Wij zien water, veel water. Onze borsten nat,
onze hoofden vol van verovering. Stil als leder
is de betovering. Onze peddels staan stijf

van onbekende dromen. Wat ginder wacht gaat
nooit meer weg. Hol als lege vazen waadt ons
verte tegemoet. Er zullen lang verhalen worden
verteld. We moeten ons vermannen. Grommend

smeden wij bronzen plannen.

vertrouwd – bert bevers

Engelen zijn nooit en fin de carrière.
Onraakbaar in hun rimpelloze glans
zwijgt het geduld van kaarsen. Verdriet
schreit zacht om verdwenen vaderen.

Uw naam ligt op mijn tong. Ontraadsel
mij de sluimer van het duister, teken
als het u belieft de ruimte zuiver uit.
Geen reis voert, dat weten we, ooit zo

ver als die naar elkaar. Deugd moet niet
smeulen. Wij moeten waakzaam blijven.
Buiten seinen we elkaar in de gewesten
van de twijfel doorheen de tijd berichten,

vertrouwde berichten.

reductie – bert bevers

Geschiedenis wordt overdag gemaakt, wanneer
de vage verontrusting die dromen ons brengen
vervlogen is. Als deuren opengaan voor hoeders
van verlegenen die anderen een raadsel blijven.

Zij weten dat een streling niets kost dan aanraken.
Onthoud van hun lessen: vrees de taal van vuur,
de scherpe geur van hars en teer. En vergeet beter
ruilwaarde, de doffe huiver van trots als plots

in stralend ochtendlicht straten vol afwezigen zijn.
Terwijl de bramen rijpen beseffen onbeschroomde
ingewijden dat alle toekomst voor de levenden is.
Dat kinderen eens ophouden met huppelen, zomaar.

Wie vroeg lacht is langer blij.

de landvoogd laat zich bijpraten – bert bevers

Nestwarme argwaan is nabij. In dit kale schrale midden van
de oostkust hunner Mare Nostrum aanhoort hij koren waarvan
niets hem kent. Hij vermoedt het ogenblik dat er geen splinters
meer in zingen haken, er liederen op komst zijn als meisjeszachte

lendenen, die barmhartige treden zullen bestijgen. Maar buiten,
waar ezels rond gaan over de gerst, besluiten mannen met loden
verledens te denken in bijlen. Hamerslagen weergalmen. Van
terechtstellingen met publiek moet hij eigenlijk niets weten.

“Waar moet ik vandaag op letten, schrijver?”, vraagt hij. “Hoe
ging Valerius Gratus hier mee om?” Niet cirkelt zich om wanhoop
vreugde. Er zijn nog volop leugens te betwisten. Gepeupel juicht,

hogepriesters grijnzen. Al is hij dan niet meer dan een passant,
geschreven blijft wat hij geschreven heeft. “Alles komt voor wie
rustig wachten kan,” peinst Pontius Pilatus als hij zijn handen

rue de paris, temps de pluie – bert bevers

Er zijn de brandende blikken, het kader uit. Op wat
ze willen, op wat er niet is. Het gemis van verbanden
schroeit als het herkennen van oprecht geloof. Dat
weten ze best daar, onder hun paraplu. Herkenning

is immers een vorm van plaatsbepaling. De middag
is evenwichtig vastgezogen over zichzelf, en aan alle
kanten tracht men droog te blijven. Uit de ronde
worden geruchten te weinig terug gewezen. Volle

kranten zwijgen tussen de regels door. Achtergrond
wenkt. Onder de tucht van schoorstenen in streng
gelid waren in hoge kamers oude dromen. Verbeten

verschanst achter luiken het gistend verraad van de
ontwarring uit logge omhelzingen. Van vaders het lot
zijn de dochters. Er valt een natte, natte regen.

tot de orde – bert bevers

Soms moet de dag tot de orde geroepen. Onder deze
Pont de Mirabeau schuift de rivier langs dromen van
aflijvigen. Al komt de nacht en slaan de uren, etmalen
gaan en dichters blijven duren. Laat oog in oog onder

de brug ons dromen komen, in lome blikken zonder eind.
Wij mogen dan wel net zo pril zijn als boetelingensneeuw,
voor een bete broods moet je je nooit te groot voelen. Ziet,
daar loopt een man die lijkt op Marlon Brando. Zag je hem

daar, onder de spoorbrug van Bir Hakeim in L’ultimo tango
a Parigi?
Hardvochtig gelijk een brandmuur leek hij maar. Zo.
Alles moet. Niets gebeurt zomaar. Onder de brug oog in oog

onze dromen. Zet aan het bestaan! Niets mis is er mee. Het is
of Bertolucci met een handycam achter ons loopt. Zo. Dus
adem ik in en denk: ik zeg nu maar het beste roos, en diepte.

cimetière du montparnasse – bert bevers

Daar zijn ze weer, de galmen van de andere kant. Van
eerder. Aan deze Boulevard Edgar Quinet rusten
ergens op een zolder stijve foto’s in donkere albums.
Behouden mag de stille verte. Vroeger was er zonder

luister genoeg gefluister binnenskamers. Nu blijft ijdel
de bijbel dicht, al klinken er plots wel eventjes violen
samen, honderden. Onder spreektaal worden hier loze
riolen gedicht zodat het geheim van de verbazing blijft.

Voorvaderen kuchen, zien dat er nog steeds naar gulle
genade gesmacht wordt in lofprijzen. Zij hopen dat we
niet zullen vluchten in leeggeroofde zuchten maar gaan

verhalen van wat gebeuren mag. Van doorgift, in tempus
praesens. We horen. “En, was het weerzien blij?” En we
verstaan. “Ik zal een brief zijn uit mijn tijd, een andere.”

gare de bercy – bert bevers

Hier kom je aan voor de nachttrein naar Milaan. Voel je
dat de reiziger geoefend in begrijpen is, maar ook dat niet
iedereen paraat voor later is. Op perrons passeren immers
schimmen vol zichzelf, met weinig woorden. Hun blikken

zijn van melkglas, ongewis als dagboeken die geschreven
werden met terugwerkende kracht. In onze coupés gaan we
over tot ontrafeling. Van vreemdelingen de naam, van buiten
de huiver. En dan is er de cadans van slaap, een lichte want

we sporen door de bergen. We sommen daarin dingen op
die nergens toe dienen. Hinkelen met niemand anders dan
jezelf. Mussen tellen. Struiken strelen. Rivieren vol water

benoemen. Een hoorspel voor doven schrijven. Ik droomde
dat een farao mij schouderklopjes voor mijn fluiten gaf. Ik
weet dat ik mooi fluiten kan. Ik lijk dan wel een Engelsman.