(De Casanova Concordantie II)
Het woelt van warm, gevallen in jouw schoot,
schelm de handen daar, een lonken lispelt
in je oren; waar wacht je op?
Het heit van neerslag, klater weegt de staat,
hangt zich om je plassen, een lucht dreigt
in je ogen; waar wacht je op?
Het wrikt van stelen, de tikken weer geklokt,
je arm zwaait blauw de dag, een dorst loogt
in je keel; waar wacht je op?
Wat tijd met herinnering doet,
moet je niet vergeten.
Het weent,
mijn oog jou aangedaan.
Recente reacties