Resultaten voor het trefwoord antwoorden

gebruikte illusies – danique corman

In alle eerlijkheid zou ik graag je willen horen zeggen; maar dan ook kunnen antwoorden met mijn volle overtuiging, dat ik wel degelijk gelijk heb als in het beginne.
Fluister me dan nogmaals toe met die ingrijpende kijkers van je, niet al die tijd gefocust op je lust zijn geweest.

Of ben ik inderdaad momenteel, van horen en zeggen;
De domme?

een kleine poëtica – jan holtman

De beste poëzie is volgens mij niet elitair of academisch. We moeten af van het idee dat dichters voor dichters schrijven. Onconventionele poëzie is slechte poëzie, want ook vrijheid luistert nauw naar de wetten. Het is schier onmogelijk om die wetten te beschrijven, want ze zijn er niet.
We kunnen na een studie theologie of letterkunde symboliek gaan duiden in een historisch perspectief en daarmee het gedicht proberen te verklaren. De schoonheid van een gedicht ligt echter niet verscholen in de verklaring, maar in de tekst zelf.
Wanneer een gedicht de schijn wekt dat het uit verveling is geschreven, kan het niets zijn. Een dichter die zich verveelt is niet aan het schrijven.

Een belangrijke voorwaarde voor poëzie lijkt mij dat het naast verwondering ook onbehagen moet scheppen. We willen niet in slaap gewiegd worden met antwoorden of verklaringen, noch deelgenoot gemaakt worden van het gevoel van de dichter. De tekst die iets anders is dan het gevoel van de dichter , moet ons raken. Een goed gedicht schept echter ook zo veel onbehagen, dat we als lezer blij zijn de dichter niet te zijn. Het gedicht jonge sla van Rutger Kopland heeft ons geraakt. Maar wie de documentaire gezien heeft, waarin de dichter in een tot schrijfhok omgebouwd kippenhok zit te mijmeren en te werken, kan toch niet anders dan concluderen dat er nauwelijks sprake is van identificatie met de dichter?

Een bevriende dichter verwoordde het zo: “Met het schrijven van poëzie benadruk je de beperktheid van taal, die bij goede poëzie althans, ruimte creëert voor beleving bij de lezer.” Ik deel die mening niet!, maar kan haar niet meer om uitleg vragen. Zetten we haar axioma in versvorm dan staat er wat:

met het schrijven van poëzie
wordt de beperktheid van taal
in vorm gebracht

Onopgesmukt! Geen hulpmiddelen! Geen geschreeuw! De taal, hoe beperkt dan ook, doet zijn werk! De bron van alle poëzie is lijden of verlangen. Is dat niet zo dan is er geen sprake van poëzie!

scorbuut – sandrine verstraete

Symptoom 1: De huid wordt ruw en vaal
 
Onze voeten zijn gebarsten
Jeukende kloven van geheimschrift
Waarvan we de sleutel zijn verloren.
 
Onze veters zitten victoriaans strak
Vastgeregen om niet uit onszelf te vallen.
Alsof we van hals
Tot enkels in pek zijn overgoten.
Om niks te verliezen.
Geen zweetdruppel of schilfer vel.
Hoewel de gedachte verleidelijk is
Als pluisjes van een inslapende paardebloem
Alle kanten van de stad uit te waaieren.
 
Zo vertrekken we
In een witte regen van wuivende zakdoeken
Nog een tijdje trilt hun kruidige parfum in onze neusharen na.
Mijmeringen ploffen tussen onze verhitte lippen door.
Ze klinken naar knappende koortsblaasjes
Volgens het ritme van een slaapbeeld.
We zijn ervaren reizigers in de nacht maar
Kunnen onze vinger nog niet leggen
Op dat punt van metamorfose
De vlinderslag die de nacht naar dag kantelt.
 
Blauw en roze denken ze
Maar wij weten voor de zon opkomt
Moet je waden door een poel van bruine lucht
Spartelen om niet onder te gaan
Happend naar lucht
Zijn we verloren drenkelingen in
Een zuigend moeras dat
Alle haarvaatjes van een oogbal
rood naar de witte oppervlakte zuigt.

 
 
Symptoom 2: Concentratieverlies
 
De lucht was toegedekt.
Een ingewikkeld weefsel van melkwitte slierten.
Die uit dromende hoofden vloeiden.
Een patroon.
Verbanden die er overdag misschien niet durven bestaan.
Waar enkel wij getuige van zijn.

 
 
Symptoom 3: Bloedend Tandvlees
 
Een stilte kabbelt oneindig voort.
We hebben honger.
Maar weten niet wat we nu nog horen te eten
Onze tanden staan zo los dat we ze met de tong kunnen uitduwen
Roos sponsachtig weefsel dat
Kauwen onmogelijk maakt
Rondom ons mechanische monden
Die minder kieskeurig zijn.

 
Brood en spelen.
Neutraal en rauw.
Hangend aan een haak
Brood en vlees.
Altijd goed.
Neonlicht gidst ons tot de essentie
in vuiloranje donkerte.
 
Kleine kamikazevliegjes
Storten zich overmoedig neer
Op een tong wanneer we
Vermoeid onze lippen openslaan.

 
 
Symptoom 4: Gedaalde ogen en gezwollen oogleden
 
Het was begonnen in een stad.
Het begint altijd in een stad.
We lagen in elkaar gestrengeld,
Al dagenlang thuis te wachten.
Vreemd gevormd monster onder geruit deken,
Te luisteren naar het bruisen van ons bloed.
En de ruis in ons ademen.
Het geknetter tussen onze oren.
 
Het was tijd.
 
We voelden nog een laatste keer aan onze ogen.
Uitgedroogd.
Schilferend.
Onze oogleden leken te kort.
Als we ze probeerden sluiten
Hield iets die twee stukjes huid tegen.
Rolden onze ogen enkel achterwaarts.
Twee witte vlekken in ons gezicht.
We tokkelden onze vingertoppen tegen elkaar
Een teken                 Het was tijd.
 
De deur kriepte een beetje.
We stapten de nacht in
En lieten onze contouren achter.
 
We houden de wacht.
De stad als een slapend lichaam
In onze armen omklemd.
We verliezen ons erin.
In de nacht.
In het stadse lichaam.
We vermengen ons perfect.

 
 
Symptoom 5: Stijve ledematen
 
We dachten
Als we het water blijven volgen
Langsheen Londen en Bombay
Dat we het wel zouden vinden
De utopie waar we al zo lang van droomden
Een plaats waar tijd niet bestaat
En altijd beweging valt te registreren
Tot de batterijen van de camera leeg zijn.
Een uitvergroot horlogeraderwerk uit Zwitsers goud
Waarin mensen klein lijken.
Ja klein lijken, dat leek ons wel wat.
We durfden zelfs stilletjes van zonlicht dromen.
 
Het duurt langer zonder dat iets
Dichterbij lijkt te komen
Het zijn altijd misschiens die
Nergens op uitdraaien.
 
Gelukkig zijn we onderweg
Alles wat we nodig hebben.
 
We zijn de ratten.
Als alles onderloopt
Het water rond ieders enkels staat
Zullen wij als eerste ontsnappen.
Naar droogte vluchten als iedereen nog
Dronken danst en het kamerorkest
nog een laatste wals inzet.
 
Als het moet hebben we ogen
Op onze rug, geroofd
Van wie niet zien wil.
 
We zijn zoveel geworden dat we
Slechts nog met een navelstreng van speeksel
Verbonden zitten met onszelf.

 
 
Symptoom 6: Onderhuidse bloedingen die de huid paarsig kleuren
 
Er hangt een zuchten in de lucht.
Een zachtjes ademhalen.
Het klakken en strelen van een tong
tegen de randen van een mond.
Misschien wil iemand zo stil iets zeggen
dat we het niet meer begrijpen kunnen.
Zelf zeggen we al lang niets meer.
Er zit zoveel in de weg.
Zacht en donzig van ons verhemelte tot onze onderlip.
 
Wie niet spreken kan moet wandelen.
Tot zijn gedachten vervagen
Losser worden
Melkwit.
We schrijven in morsecode met onze voetstappen.
 
Er hangt een zuchten in de lucht.
Wij antwoorden in lang kort kort.

 
 
Symptoom 7: Nieuwe wonden genezen niet, oude wonden of littekens kunnen weer opengaan.
 
Ik zou niet meer kunnen zeggen
Hoe we plots elk langs verschillende kanten van de oever zijn terecht gekomen
En niet meer samen kunnen zuchten
En stappend tegen elkaar aanbotsen
En daarom glimlachen
 
Toch gaan we verder
New York en Duinkerke.
We zwaaien af en toe
Liverpool en Gdansk.
Maar steeds minder.
 
Er zit een geniepig geluid in mijn oren
Dat me herhaaldelijk stil doet staan.
Met een ruk mijn hoofd doet keren.
Om enkel mijn schaduw te zien
In golvend reliëf op de kasseistenen.
Niemand daar die lacht
Hoewel ik het wel hoor
Een ingehouden proesten hooggestemd en sarrend.
 
Amsterdam, Helsinki en Calais.
 
Ik zuig op iets.
Een tong.
Maar het voelt niet als de mijne.
Maakt bewegingen die ik niet zelf beslis.
 
Shangai en Brugge.
 
De tong die aan mijn zuigen
Ontsnapt. De binnenkant van mijn wangen streelt
De randjes van mijn tanden.
Het ingeslikte proesten
Worden woorden in hoge tonen
Die mijn hoofdholtes doorpriemen.
Ik spoel mijn mond met kiezelsteentjes
Schuur zo de stem eruit.
Tot mijn lijf ether zweet en ik
Enkel nog uitgeput naar de overkant kan staren.
Tot de zon opkomt en blauwe vlekken
In mijn netvlies brandt.
Ik zie niets meer
Maar zwaai nog even.
Een haan kraait
En ik durf mijn ogen sluiten.

er is hoop – diana hoogenraad

De maatschappij
weegt zwaar
het platteland
bied veel
een stad geeft

bruggetjes
doen wonderen
hoop
op toekomst
zorgen
vallen in het water

antwoorden
komen
van binnenuit
waarheid staat naast je

vlammen – sil darius

Verdorven dus onwetend
slentert hij door stegen,
in de schaduw van de nacht.

Zonder vrienden en verlaten
zoekt hij slapeloos en dolend
naar eenzame verwanten.

Er klinkt geschreeuw van
dronken zeelui, galmend
over grachten van de stad.

’t Zijn zielen vol van vuur,
ze verspreiden zich gestaag
in levens zonder antwoorden.

wilde koeien – delphine lecompte

Wat deden koeien om hun melk kwijt te raken
Vroeger toen er geen ambitieuze kaasboeren
Noch treklustige vlegels bestonden?
En wat dacht de kip toen ze haar eerste ei loste?
Zijn twee vragen op een trein
Die bevolkt wordt door onsinistere yuppies met lege brooddozen
En langbenige siertegelverzamelaarsters met Roemeense roots.

Niemand wil de antwoorden kennen
De oude kruisboogschutter blijft maar vragen stellen
Tot ik een schorpioenvormige lekstok in zijn mond prop
Zo’n lekstok bestaat niet
Maar het is mijn gedicht
Dus prop ik er nog een opgezette kaketoe bij
Gestolen van een lesbische misdaadschrijfster natuurlijk
Ik ben vergeten waar de kaketoes oorspronkelijk woonden
De misdaadschrijfster woont in Utrecht
Dat weet ik zeker.

Dieren zonder uiers zijn wild
Tot ze dood zijn kunnen ze bijten en copuleren
Belletjetrek en chantage kennen ze niet
Tombola’s en tiramisu evenmin
Ik hou van tombola’s
Vooral die keer toen ik een microgolfoven won
Die microgolfoven bestaat nog altijd
Ik heb er al 63 lasagnes mee opgewarmd
Goedkope van de Aldi
Ze waren lauw
Ik was te lui om ze opnieuw op te warmen.