Resultaten voor het trefwoord adem

aurelia – iniduo

is er een ochtend na nachtbraken
is wat niet kan ook wat niet wil
deze tango zonder lijven te raken
vroeg de maan aan de aarde stil

een jaar met louter schrikkeldagen
kent ook uren van verborgen leven
die zich nooit zonder te vervagen
aan de openbaarheid prijsgeven

nachtvissers blijven water verzwijgen
zodat bovendrijven geen moeite kost
en geen rimpel in gladde huid kraakt

het is de adem die geen geluid maakt
zodat elke zelfbelofte wordt ingelost
Kan ik ooit grip op mezelf krijgen?

zuidpoolijs – iniduo

men zegt wel;
laat geen dag, geen avond hetzelfde zijn
zodat ijs verdampt
en het klimaat verandert, hoewel niet voor het leven

de zon doolt rond in onze tuin op het zuiden
waar het niettemin een aantal graden koeler is
zo verkwikkend, dat ik in de vijver met troostvissen
bedlegerige gedachten zie zwemmen

op het liefdevol spiegelende oppervlak
breken wolken traag open tot schaduw
mijn adem dooit gretig in ontvankelijke lucht
en eindeloze slaap kleurt eindelijk vriesdroog

geen dag te vroeg

opening – pallas van huizen­

Nooit waren we echt samen
nooit proefde jij mijn adem
nooit kleurden de vlekken blauw
jouw status is uitgewist, verdwenen
je bent iemand anders
zeldzaam alleen
hier in het niets kunnen we nog praten
ik hoef niets, jij hoeft niets
niemand hoeft iets
eigenlijk is het alleen maar voelen
elkaars geest aanraken
denken, weten
dansen, spelen en slapen
bijzonder als een met de dag en nacht
hier in het niets kunnen we nog praten
achter ons zwijgt de hel

hier in het niets kunnen we nog praten.

wachtkamer – iniduo

muren houden adem in
hun echo klinkt kortzichtig tegen het gevallen licht

men noemt het schaduw
maar beslotenheid is niet ontvankelijk voor ruimte

de buitenwacht bevriest in gemaskeerd stilleven
gevangen in versteende spieren, geknoopte magen

iets vlucht in iemand, niets ontsnapt aan de greep
aan omklemming, kan schuilen achter zwijgende zuilen

tijd duwt geduld opzij
hartslag belichaamt het tikken fijnbesnaard

als klopjes op een dichte deur, die ieder aanstaart
eeuwen gaan blind voorbij

qua wolken in hogere sferen – iniduo

het zijn sluiers die het ledige verhullen
antipoden van aards gewicht
tevens niemands bezit
longen, die hun rusteloos zwijgen met adem vullen
knoestig, sierlijk licht
loodgrijs, smetteloos wit

kwelgeesten van ruimte en tijd
eensgezind waarheen ze ook gaan
zij laten ginds licht gloren
ontsnappen aan eeuwigheid
zijn uit leegte geboren
of houden gewoon op met bestaan

oceaanspectrum – iniduo

kon ik mezelf maar bevolken zonder mensen
of adem te verliezen in een tekstloos rondeel
kon ik maar ontwaken zonder grenzen
daarvoor hebben alle dagen woorden teveel

het lijkt dat de overvloed die ik ooit bezat
al lang is vervlogen met alle winden mee
de wind opent deuren naar het zwarte gat
dat verschijnt aan ons geestesoog gedwee

aan de overkant wacht mijn toeverlaat
ik kan nog met brakke vleugels zweven
en ofschoon ademen steeds moeilijker gaat
wil ik me boven eindeloos water begeven

daar, in de verte van onzichtbaar land
blijft het boven onze gehoorgrens stil
ik beschouw het als teken aan de wand
totdat ik ooit nog kom waar ik wezen wil

donkere manen – iniduo

mijn adem stokt
in een kleine vooravond
omzoomd door krijtkleurige muren
behangen met Turkse tapijten

ik schraap mijn keel
in een kleine achterkamer
zo eigen aan de verduistering
van het laatste daglicht

minpuntje;
de ramen sluiten niet
als mijn sponsachtige maag
dagresten verteert

ik zet thee met sinasgeur
om de stuiptrekking te dempen
ik sluit het raam en verzucht;
er gaapt een kloof in ontzielde nachten

lichaamstaal – iniduo

ik volg de sporen in denkbeeldige sneeuw
of zijn het mijn stappen, doch onbetreden
wat ik onthouden moest, ben ik ook al vergeten
want wat ik wist, is te lang geleden

ik heb blinde muren opgetrokken
om kilte te weren die schuurt als zand
ik hou mezelf een universum voor
parallel, en ik sta aan de andere kant

ik luister naar mijn adem
die klinkt als een herfstblad, maar dan windstil
ik slik met mijn tong
die niet spreekt wat ik zeggen wil

spiegelbreuk in wonderland – marc tiefenthal

1.

Kuifje en Wiske ongerijmd wikkelen zich
tot een dubbeltje. Een adem hier,
een adem daar houdt zich in en hoe
het rolt? De koe vangt een haas
die dan weer geen tijd heeft.
De koe eet de haas op.

De boom links draagt de mirre,
die rechts druipt van de rubber.
Ze raken geënt, de rubber geurt,
de mirre vloeit. Hel en hemel
koppelen zo snel dat de aarding smelt.

Stilaan, stilaan, wie schrijft wat,
dalen de wolken en stijgt de mist.
Het rad staat klaar.
Onderaan de trap liggen de scherven voor het rapen.